SEW, Tijdschrift voor Europees en economisch recht

Autonoom of autonomie? Een analyse van elf arresten van het Hof van Justitie over artikel 82 AVG

T.F. Walree
14
Dit artikel bespreekt elf arresten over het recht op schadevergoeding op grond van artikel 82 AVG, en gaat in op de belangrijkste regels en hun verhouding met het nationale recht.

Inleiding

Artikel 82 Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG)
Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PbEU 2016, L 119/1).
bepaalt dat eenieder die materiële of immateriële schade lijdt als gevolg van een inbreuk op de AVG, het recht heeft om van de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker schadevergoeding te ontvangen voor de geleden schade. De AVG bevat daarmee een eigen grondslag of remedie voor het recht op schadevergoeding. Het artikel verwijst niet naar nationaal recht. Dat suggereert dat de voorwaarden voor aansprakelijkheid door het Unierecht worden bestreken, en autonoom en uniform moeten worden uitgelegd.
T.F. Walree, Schadevergoeding bij de onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens (diss. Nijmegen; Onderneming en Recht, deel 126), Deventer: Wolters Kluwer 2021, p. 28, 117 en 159 (hierna: Walree 2021).
De realiteit in de Nederlandse rechtspraak was echter lange tijd anders. Er bestond over het algemeen een zekere terughoudendheid bij Nederlandse rechters: zij kleurden de voorwaarden van artikel 82 AVG aan de hand van het nationale recht in.
Zie bijvoorbeeld Rb. Noord-Nederland 12 januari 2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:106, r.o. 4.24 (Datalek gemeente Oldambt); ABRvS 1 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:898, r.o. 29 (Pieter Baan Centrum); ABRvS 1 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:899, r.o. 23 (Deventer/X); Rb. Noord-Nederland 15 januari 2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:247, r.o. 4.106 (X/NDC Mediagroep); Rb. Amsterdam 2 september 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:6490, r.o. 18 (X/UWV). Zie ook Walree 2021, p. 159.
Daar was wel een goede verklaring voor. Het Hof van Justitie gaf tot 4 mei 2023 namelijk nog geen uitleg over de voorwaarden van artikel 82 AVG.
Sindsdien wees het Hof van Justitie elf arresten over artikel 82 AVG na prejudiciële vragen van rechters uit verschillende lidstaten:
  • HvJ EU 4 mei 2023, C-300/21, ECLI:EU:C:2023:370 (Österreichische Post);
  • HvJ EU 14 december 2023, C-340/21, ECLI:EU:C:2023:986 (VB/Natsionalna agentsia za prihodite);
  • HvJ EU 14 december 2023, C-456/22, ECLI:EU:C:2023:988 (VX & AT/Gemeinde Ummendorf);
  • HvJ EU 21 december 2023, C-667/21, ECLI:EU:C:2023:1022 (ZQ/Krankenversicherung Nordrhein);
  • HvJ EU 25 januari 2024, C-687/21, ECLI:EU:C:2024:72 (BL/MediaMarktSaturn);
  • HvJ EU 11 april 2024, C-741/21, ECLI:EU:C:2024:288 (GP/juris);
  • HvJ EU 20 juni 2024, C-182/22 en C-189/22, ECLI:EU:C:2024:531 (JU & SO/Scalable Capital);
  • HvJ EU 20 juni 2024, C-590/22, ECLI:EU:C:2024:536 (AT & BT/PS GbR e.a.);
  • HvJ EU 4 oktober 2024, C-21/23, ECLI:EU:C:2024:846 (Lindenapotheke);
  • HvJ EU 4 oktober 2024, C-200/23, ECLI:EU:C:2024:827 (Agentsia po vpisvaniyata/OL);
  • HvJ EU 4 oktober 2024, C-507/23, ECLI:EU:C:2024:854 (A/PTAC).
Deze prejudiciële vragen gingen vooral over de definitie van ‘immateriële schade’, maar hadden ook betrekking op andere aspecten van artikel 82 AVG. Met zoveel arresten over dit artikel is het tijd om een voorlopige balans op te maken.
‘Voorlopig’, omdat nog meer arresten op komst zijn. Er zijn prejudiciële vragen gesteld door het Bundesgerichtshof (Duitsland) op 7 november 2023, C-655/23 (IP/Quirin Privatbank AG); en het Amtsgericht Arnsberg (Duitsland) op 31 juli 2024, C-526/24 (Brillen Rottler/TC).
Deze bijdrage heeft drie doelstellingen. Allereerst breng ik de belangrijkste regels in kaart die gelden voor schadeclaims op grond van artikel 82 AVG. De nadruk ligt daarbij op claims voor de vergoeding van immateriële schade.
Het is namelijk deze vorm van schade waarvoor betrokkenen of belangenorganisaties veelal of primair een vergoeding willen. Zie ook J.M.L. van Duin, A.L. Jonkers, J. Wassink & K.V. Meiring, ‘Immateriële schadevergoeding in collectieve acties onder de AVG: terug naar de kern’, NTBR 2024/18, afl. 6, p. 136-146 (hierna: Van Duin e.a. 2024); J. Doerga, annotatie bij Hof Amsterdam 18 juni 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:1651 (TPC/Oracle & Salesforce), Computerrecht 2024/181, onder 8; T.O. van Hoorn, ‘Wie durft na de TikTok-uitspraken nog massaschade te claimen bij een privacyschending?’, Tijdschrift voor Internetrecht 2024, afl. 2, p. 45.
Ten tweede bespreek ik de impact van die regels op het Nederlandse aansprakelijkheidsrecht (voor zover het gaat om claims voor AVG-inbreuken). Ten derde ga ik in op de procedurele autonomie van lidstaten en nationale rechters bij het beoordelen van schadeclaims die door betrokkenen worden ingesteld op grond van artikel 82 AVG. In de Nederlandse literatuur lijkt er brede consensus te zijn dat artikel 82 AVG een ‘zelfstandige grondslag’ geeft voor het recht op schadevergoeding.
S.D. Lindenbergh & M.C. Samsom, ‘Smartengeld wegens AVG-inbreuken na “Österreichische Post”’, NJB 2023/1621, afl. 23, p. 1897 (hierna: Lindenbergh & Samsom 2023); M. Gülcür, ‘Contouren van een Europese jurisprudentiële lijn. Het autonome uniforme schadebegrip uit de Algemene verordening gegevensbescherming’, MvV 2024, afl. 6, p. 210 (hierna: Gülcür 2024); J.M.L. van Duin e.a., ‘Immateriële schadevergoeding in collectieve acties onder de AVG: terug naar de kern’, NTBR 2024/18, afl. 6, p. 139.
Later in deze bijdrage blijkt echter dat belangrijke aspecten van het verkrijgen van een schadevergoeding op grond van artikel 82 AVG niet worden geregeld door de Uniewetgever, waardoor die aspecten volgens het principe van ‘procedurele autonomie’ worden bestreken door nationaal recht. De daaropvolgende vraag is dan wat de precieze taakverdeling tussen de AVG en het nationale recht is als het gaat om de beoordeling van een schadeclaim op grond van artikel 82 AVG.
Zie ook al eerder over deze materie (vóór de rechtspraak van het Hof van Justitie): D.A. van der Kooij & J. van Kralingen, ‘Schadevergoeding op grond van de AVG: ter compensatie en/of handhaving?’, NTBR 2022/9, afl. 3, p. 63-76 (hierna: Van der Kooij & Van Kralingen 2022).
De opbouw van deze bijdrage is als volgt. Allereerst bespreek ik in paragraaf 2 enkele algemene observaties ten aanzien van de arresten van het Hof. Vervolgens bespreek ik de belangrijkste regels van artikel 82 AVG die volgen uit de elf arresten van het Hof. Die regels bespreek ik aan de hand van de vijf klassieke aansprakelijkheidsvoorwaarden: inbreuk (paragraaf 3), schade (paragraaf 4), causaal verband (paragraaf 5), toerekenbaarheid (paragraaf 6) en relativiteit (paragraaf 7).
Ik kies dus niet voor een chronologische behandeling van de arresten, maar voor een thematische behandeling. Ik ga in deze bijdrage over het algemeen ook niet in op de feiten die ten grondslag lagen aan de desbetreffende arresten. Over de feiten van de meeste arresten is al genoeg geschreven in bijdragen van andere auteurs, waar ik graag naar verwijs. Zie onder meer Lindenbergh & Samsom 2023; Gülcür 2024; C. Jeloschek & R.H.G. van Schaik, ‘Het recht op schadevergoeding bij immateriële schade onder de AVG. Nog meer duidelijkheid van het Hof van Justitie van de EU’, Tijdschrift voor Internetrecht 2024, afl. 2, p. 63-71 (hierna: Jeloschek & Van Schaik 2024); Van Duin e.a. 2024; S. Li, ‘Compensation for non-material damage under Article 82 GDPR: A review of Case C-300/21’, Maastricht Journal of European and Comparative Law (30) 2023, afl. 3 (hierna: Li 2023).
De regels met betrekking tot het begroten van de schadevergoeding behandel ik in paragraaf 8. Bij het bespreken van de regels geef ik telkens aan in hoeverre zij impact hebben op het nationale recht. In paragraaf 9 bespreek ik de taakverdeling tussen de AVG en nationaal recht. Ik sluit af met een conclusie (paragraaf 10).
Ten slotte is een korte begripsbepaling nodig: de ‘verwerkingsverantwoordelijke’ is de partij die verantwoordelijk is voor de naleving van de bepalingen van de AVG; de ‘betrokkene’ is de natuurlijke persoon van wie persoonsgegevens worden verwerkt.
Zie artikel 4 onder 1) en onder 7) AVG.
De ‘verwerker’ verwerkt persoonsgegevens in opdracht van de verwerkingsverantwoordelijke, en die laat ik voor deze bijdrage buiten beschouwing.
Zie artikel 4 onder 8) AVG. Schadeclaims worden in de regel ingesteld tegen de verwerkingsverantwoordelijke. Bovendien is de verwerker alleen voor specifieke verplichtingen in de AVG verantwoordelijk, en kan hij dus alleen voor die verplichtingen aansprakelijk worden gesteld. Zie bijvoorbeeld artikel 32 AVG.

Algemene observaties

Drie (?) voorwaarden voor een recht op schadevergoeding

De tekst van artikel 82 lid 1 AVG luidt:
‘Eenieder die materiële of immateriële schade heeft geleden ten gevolge van een inbreuk op deze verordening, heeft het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker schadevergoeding te ontvangen voor de geleden schade.’
Gelet op de tekst van lid 1 zal het niet verrassen dat het Hof van Justitie in Österreichische Post drie cumulatieve voorwaarden identificeert voor een recht op schadevergoeding: (i) het bestaan van een ‘inbreuk op de AVG’; (ii) ‘schade’ en (iii) een ‘causaal verband’ tussen die schade en die inbreuk.
HvJ EU 4 mei 2023, C-300/21, ECLI:EU:C:2023:370, punt 32 (Österreichische Post) (hierna: arrest Österreichische Post); HvJ EU 14 december 2023, C-340/21, ECLI:EU:C:2023:986, punt 77 (VB/Natsionalna agentsia za prihodite) (hierna: arrest VB/Natsionalna agentsia za prihodite); HvJ EU 14 december 2023, C-456/22, ECLI:EU:C:2023:988, punt 14 (VX & AT/Gemeinde Ummendorf) (hierna: arrest VX & AT/Gemeinde Ummendorf); HvJ EU 25 januari 2024, C-687/21, ECLI:EU:C:2024:72, punt 58 (BL/MediaMarktSaturn) (hierna: arrest BL/MediaMarktSaturn); HvJ EU 21 december 2023, C-667/21, ECLI:EU:C:2023:1022, punt 82 (ZQ/Krankenversicherung Nordrhein) (hierna: arrest ZQ/Krankenversicherung Nordrhein); HvJ EU 11 april 2024, C-741/21, ECLI:EU:C:2024:288, punt 34 (GP/juris) (hierna: arrest GP/juris); HvJ EU 20 juni 2024, C-590/22, ECLI:EU:C:2024:536, punten 22, 25 en 28 (AT & BT/PS GbR e.a.) (hierna: arrest AT & BT/PS GbR e.a.).
Drie voorwaarden dus. Dat is voor een Nederlandse aansprakelijkheidsjurist opmerkelijk, omdat onder Nederlands aansprakelijkheidsrecht normaliter vijf voorwaarden gelden. Uit het bestuderen van alle arresten blijkt echter dat er ook volgens de Unierechtelijke invulling strikt genomen geen sprake is van drie, maar van vier voorwaarden. Ook toerekenbaarheid (‘schuld’) blijkt een voorwaarde voor aansprakelijkheid, maar deze wordt in principe vermoed (zie ook paragraaf 6).
Arrest ZQ/Krankenversicherung Nordrhein, punten 94 en 103.
Relativiteit wordt niet nadrukkelijk genoemd in de arresten, terwijl artikel 82 AVG wel degelijk grenzen stelt aan wie een schadevergoeding kan claimen voor een inbreuk op de AVG (zie meer paragraaf 7).

Het recht op schadevergoeding heeft een compensatoire functie en moet volledig en integraal de schade vergoeden

Artikel 82 AVG heeft volgens het Hof ‘geen punitieve maar een compensatoire functie’.
Arrest Österreichische Post, punt 58; arrest ZQ/Krankenversicherung Nordrhein, punten 85-87; arrest BL/MediaMarktSaturn, punten 47 en 50; arrest GP/juris, punt 59.
Het Hof wijst een afschrikkende en/of punitieve functie van artikel 82 AVG van de hand.
Arrest ZQ/Krankenversicherung Nordrhein, punten 85-87.
Toch zet het Hof de deur op een kier voor een punitieve schadevergoeding. Het zegt namelijk in Österreichische Post dat een vergoeding ‘volledig’ moet zijn, ‘zonder dat een dergelijke vergoeding vereist dat er een punitieve schadevergoeding wordt opgelegd’.
Arrest Österreichische Post, punt 58. Zie ook HvJ EU 4 oktober 2024, C-507/23, ECLI:EU:C:2024:854, punt 34 (A/PTAC) (hierna: arrest A/PTAC).
Door die formulering rijst de vraag of artikel 82 AVG een nationale regeling toestaat die wél de mogelijkheid biedt om een punitieve schadevergoeding toe te wijzen in aanvulling op een compenserende schadevergoeding.
Vergelijk HvJ EG 13 juli 2006, C-295/04-C-298/04, ECLI:EU:C:2006:461, punt 92 (Manfredi) (hierna: arrest Manfredi); HvJ EU 17 december 2015, C-407/14, ECLI:EU:C:2015:831, punt 44 (Camacho). Zie ook A. Berlee, ‘May the fourth be with you: Hof van Justitie EU verheldert schadebegrip in AVG’, mr-online.nl, 11 mei 2023.
De vraag of dat kan, rijst bij mij ook als gevolg van het arrest Lindenapotheke. Uit dat arrest blijkt namelijk dat de AVG niet voorziet in een uitputtend arsenaal aan rechtsmiddelen
HvJ EU 4 oktober 2024, C-21/23, ECLI:EU:C:2024:846, punt 60 (Lindenapotheke) (hierna: arrest Lindenapotheke).
en dat er ruimte is voor nationale wetgevers om te voorzien in nationale regels om een vordering in te stellen tegen de verwerkingsverantwoordelijke.
Arrest Lindenapotheke, punt 73.
Het is echter onduidelijk hoe groot die ruimte is (zie paragraaf 7).
Het Hof merkt overigens nog op dat met artikel 82 AVG en artikel 83 AVG (het opleggen van administratieve boeten) verschillende doelstellingen worden nagestreefd door de wetgever.
Arrest GP/juris, punt 56.
Het Hof oordeelt echter ook dat er niet alleen een verschil bestaat tussen artikel 82 en 83 AVG, ‘maar dat zij elkaar ook aanvullen in die zin dat naleving van de AVG wordt gestimuleerd, met dien verstande dat het recht van eenieder om schadevergoeding te vorderen de werking van de beschermende bepalingen van deze verordening vergroot en inbreukplegers kan weerhouden van herhaling van onrechtmatig gedrag (…).’
Arrest GP/juris, punt 59. Zie ook arrest ZQ/Krankenversicherung Nordrhein, punt 85; HvJ EU 20 juni 2024, C-182/22 en C-189/22, ECLI:EU:C:2024:531, punt 22 (JU & SO/Scalable Capital) (hierna: arrest JU & SO/Scalable Capital). Vergelijk ook HvJ EU 18 april 2024, C-605/21, ECLI:EU:C:2024:324, punt 61 (Heureka/Google). Vergelijk ook concl. A-G N. Wahl 6 februari 2019, C-724/17, ECLI:EU:C:2019:100, punten 27-28 (Skanska).
In het licht van het compensatoire karakter van artikel 82 AVG lijkt het Hof hiermee alleen te zeggen dat van de mogelijkheid voor eenieder om op grond van artikel 82 AVG schadevergoeding te vorderen een nalevend of weerhoudend effect kan uitgaan richting de verwerkingsverantwoordelijke, maar dat de uiteindelijk toegekende schadevergoeding niet meer mag doen dan compenseren. De mogelijkheid van een schadevergoeding met een zuiver rechtshandhavende functie is daarmee van de baan.
Van der Kooij & Van Kralingen 2022, p. 71-72; T.F. Walree, ‘Reactie op artikel Van der Kooij & Van Kralingen, NTBR 2022/9’, NTBR 2022/34, afl. 8, p. 295-297 (hierna: Walree 2022); D.A. van der Kooij & J. van Kralingen, ‘Naschrift bij reactie op artikel Van der Kooij & Van Kralingen, NTBR 2022/9’, NTBR 2022/35, afl. 8, p. 298.

De inbreuk (de normschending)

Er moet een inbreuk zijn op een bepaling van de AVG of op een uitwerking daarvan

Uit het arrest AT & BT/PS GbR e.a. volgt dat er voor een claim op grond van artikel 82 AVG sprake moet zijn van een inbreuk op een bepaling van de AVG. Artikel 82 AVG is niet van toepassing op de schending van nationale bepalingen die betrekking hebben op de bescherming van persoonsgegevens ‘maar er niet toe strekken de regels van de AVG te specificeren’.
Arrest AT & BT/PS GbR e.a., punt 48.
Dit betekent a contrario dat bepalingen die wel een specificering zijn van de AVG wel onder het bereik van artikel 82 AVG vallen. Daaronder zou bijvoorbeeld een schending van de Uitvoeringswet AVG kunnen vallen, waarin de nationale wetgever de keuzeruimte invult die hij op grond van de AVG heeft, zoals ten aanzien van de verwerking van bijzondere persoonsgegevens.
Zie artikel 9 lid 2 AVG en artikel 22-30 Uitvoeringswet AVG.

In beginsel stelt en bewijst de betrokkene de inbreuk, tenzij sprake is van een schadeclaim op grond van schending van artikel 32 AVG

Uit MediaMarktSaturn volgt dat de betrokkene de inbreuk moet stellen en bewijzen.
Arrest BL/MediaMarktSaturn, punt 61. Let echter wel op de vraagstelling in punt 56; het is de verwijzende rechter die hier al van uitgaat. Zie echter ook arrest JU & SO/Scalable Capital, punt 42; arrest GP/juris, punt 35. Zie ook Gülcür 2024, p. 208.
Dat is echter niet altijd zo. Uit VB/Natsionalna agentsia za prihodite volgt namelijk dat de bewijslast ten aanzien van de inbreuk op de verwerkingsverantwoordelijke rust als de schadeclaim gestoeld is op een schending van artikel 32 AVG. Volgens het Hof blijkt ‘ondubbelzinnig’ uit de AVG (artikel 5 lid 2,
In artikel 5 lid 2 AVG is de verantwoordingsplicht neergelegd, die zegt dat de verwerkingsverantwoordelijke niet alleen de bepalingen van de AVG moet naleven, maar dat ook kan aantonen.
artikel 24 lid 1 en artikel 32 lid 1) dat het in het kader van een vordering op grond van artikel 82 AVG aan de verwerkingsverantwoordelijke is om te bewijzen dat hij een ‘passende beveiliging’ in de zin van artikel 32 AVG heeft gewaarborgd.
Arrest VB/Natsionalna agentsia za prihodite, punt 52. Zie ook Rb. Amsterdam 15 maart 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:1407, r.o. 11.14-11.20 (DPS/Facebook).
Met andere woorden, bij een schadeclaim van de betrokkene wegens schending van artikel 32 AVG moet de verwerkingsverantwoordelijke aantonen dat de beveiligingsmaatregelen passend zijn.
Arrest VB/Natsionalna agentsia za prihodite, punt 57. Zie ook arrest BL/MediaMarktSaturn, punt 42.
Die omkering van de bewijslast neemt niet weg dat de betrokkene de inbreuk op artikel 32 AVG (gemotiveerd) zal moeten stellen.
T.F. Walree, ‘Datalek HAN. Annotatie bij Rechtbank Gelderland 4 oktober 2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:5435’, Tijdschrift voor Internetrecht 2024, afl. 1, p. 23. Zie ook M. Moeskops & J.G. Reus, annotatie bij HvJ EU 14 december 2023, C-340/21, ECLI:EU:C:2023:986 (VB/Natsionalna agentsia za prihodite), JBP 2024/32, afl. 2, p. 418-419 (hierna: Moeskops & Reus 2024).
Ook onder Nederlands recht geldt in beginsel de regel dat ‘wie moet stellen, die moet bewijzen.
H.J. Snijders e.a., Nederlands burgerlijk procesrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2022, p. 279.
Van die verdeling van de bewijslast kan echter worden afgeweken, onder meer als een bijzondere regel dat vergt, zoals artikel 5 lid 2 AVG.
Zie ook Rb. Amsterdam 15 maart 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:1407, r.o. 11.14-11.20 (DPS/Facebook).
In het geval van claims bij een schending van artikel 32 AVG wordt de bewijslast ten aanzien van de inbreuk dus omgekeerd. Dat is niet onredelijk, omdat juist in die gevallen sprake is van informatieasymmetrie tussen de betrokkene en verwerkingsverantwoordelijke. Het is voor een verwerkingsverantwoordelijke relatief eenvoudig om aan te tonen dat hij passende beveiligingsmaatregelen heeft genomen, die informatie ligt immers binnen zijn domein. Een betrokkene heeft geen of minder inzicht in de door de verwerkingsverantwoordelijke genomen maatregelen, en kan daarom niet of moeilijk bewijzen dat deze tekortschoten. Mogelijk geldt die omkering van de bewijslast ook bij schadeclaims voor andersoortige inbreuken. Het Hof van Justitie heeft namelijk eerder aangegeven dat de bewijslast voor de naleving van de in artikel 5 lid 1 AVG genoemde beginselen óók op de verwerkingsverantwoordelijke rust.
HvJ EU 4 mei 2023, C-60/22, ECLI:EU:C:2023:373, punt 53 (UZ/Bundesrepublik Deutschland), met verwijzing naar HvJ EU 24 februari 2022, C-175/20, ECLI:EU:C:2022:124, punten 77, 78 en 81 (Valsts ieņēmumu dienests). Zie ook Moeskops & Reus, punt 13.
Of beveiligingsmaatregelen in de zin van artikel 32 AVG passend zijn, blijft afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Zie uitgebreid J.A. Hofman, De beveiliging van persoonsgegevens. Over de juridische invulling van art. 5 lid 1 onder f en 32 AVG (diss. Nijmegen), Deventer: Wolters Kluwer 2022.
Dat neemt niet weg dat het Hof iets kan zeggen over de geschiktheid van bewijsstukken met betrekking tot passende beveiligingsmaatregelen. Uit VB/Natsionalna agentsia za prihodite volgt dat in een procedure bij een nationale rechter ‘een deskundigenrapport geen systematisch noodzakelijk en toereikend bewijsmiddel kan vormen voor de beoordeling of de beveiligingsmaatregelen die de verwerkingsverantwoordelijke op grond van dat artikel heeft getroffen, passend zijn’.
Arrest VB/Natsionalna agentsia za prihodite, punten 62 en 64.
Het doeltreffendheidsbeginsel verlangt dat een nationale rechter ‘objectief beoordeelt of de betrokken maatregelen passend zijn, in plaats van zich te beperken tot een dergelijke deductie’.
Arrest VB/Natsionalna agentsia za prihodite, punt 63.
De verwerkingsverantwoordelijke kan daarom ook met andere middelen dan een ‘deskundigenrapport’ aantonen dat hij passende maatregelen nam.

Een datalek is niet per definitie een inbreuk op de AVG

Op grond van artikel 32 AVG dient de verwerkingsverantwoordelijke ‘passende technische en organisatorische maatregelen’ te nemen om een ‘op het risico afgestemd beveiligingsniveau te waarborgen’. Deze beveiligingsplicht strekt er onder meer toe om ongeoorloofde toegang tot of misbruik van persoonsgegevens door onbevoegde derden zoveel mogelijk te voorkomen.
Uit VB/Natsionalna agentsia za prihodite en MediaMarktSaturn volgt dat een datalek op zich niet volstaat om aan te nemen dat de getroffen technische en organisatorische maatregelen niet ‘passend’ zijn.
Arrest VB/Natsionalna agentsia za prihodite, punten 29-39; arrest BL/MediaMarktSaturn, punt 45.
Ook bij passende maatregelen kunnen namelijk datalekken optreden, waardoor een datalek dus niet noodzakelijk betekent dat de verwerkingsverantwoordelijke inbreuk heeft gemaakt op de AVG. Er moet een strikt onderscheid worden gemaakt tussen een inbreuk op een bepaling van de AVG (zoals artikel 32 AVG) én een ‘inbreuk in verband met persoonsgegevens’ in de zin van artikel 33 en 34 AVG. Een ‘inbreuk in verband met persoonsgegevens’ – oftewel een datalek – betekent niet automatisch een inbreuk op artikel 32 AVG.
Die twee dingen worden nog wel eens door elkaar gehaald, zoals bijvoorbeeld recent gebeurde in een vonnis in een collectieve procedure tussen ICAM en de GGD. Rb. Amsterdam 17 juli 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:4264, r.o. 5.20.16 (ICAM/GGD). Zie overigens waar het wél goed gaat: Rb. Gelderland 4 oktober 2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:5435, r.o. 4.4 (Datalek HAN).
Voor de beoordeling van de onrechtmatigheid van het datalek is uitsluitend van belang of het beveiligingsniveau ‘passend’ was in de zin van artikel 32 AVG. Een waterdichte beveiliging is dus niet vereist. Als datalekken wel onmiddellijk zouden worden beschouwd als een inbreuk op de AVG, dan zou dat betekenen dat het criterium van ‘passende maatregelen’ wordt ondergraven.
Daar komt bij dat een dergelijk onweerlegbaar vermoeden ervoor zorgt dat de verwerkingsverantwoordelijke de mogelijkheid (die hem op grond van artikel 5 lid 2 en artikel 24 AVG toekomt) wordt ontnomen aan te tonen dat hij wel degelijk in overeenstemming met de AVG heeft gehandeld. Zie arrest VB/Natsionalna agentsia za prihodite, punt 32.

De (vergoedbare) schade

Autonome en uniforme interpretatie van het begrip ‘schade’

Een inbreuk op de AVG op zich leidt niet automatisch tot een recht op schadevergoeding.
Arrest Österreichische Post, punt 33; arrest BL/MediaMarktSaturn, punt 58; arrest VX & AT/Gemeinde Ummendorf, punt 21; arrest AT & BT/ PS GbR e.a., punt 28.
Schade is een noodzakelijke voorwaarde voor een schadevergoeding. Het Hof haalt dat niet alleen uit een ‘letterlijke uitlegging’, maar ook uit de ‘context waarin deze bepaling is opgenomen’.
Arrest Österreichische Post, punten 35-39.
Het Hof oordeelt in Österreichische Post dat ‘schade’ in de zin van artikel 82 AVG een autonoom en uniform begrip is.
Arrest Österreichische Post, punt 30. Zie ook arrest VX & AT/Gemeinde Ummendorf, punt 15; arrest BL/MediaMarktSaturn, punt 64; arrest AT & BT/ PS GbR e.a., punt 31.
Volgens vaste rechtspraak van het Hof moeten begrippen in Unierechtelijke bepalingen die niet uitdrukkelijk verwijzen naar het interne recht van de lidstaten, ‘autonoom en uniform’ worden uitgelegd.
Zie bijvoorbeeld HvJ EU 18 oktober 2011, C-34/10, ECLI:EU:C:2011:669, punt 25 (Brüstle/Greenpeace); HvJ EU 14 februari 2012, C-204/09, ECLI:EU:C:2012:71, punt 37 (Flachglas Torgau/Duitsland); HvJ EU 19 december 2013, C-279/12, ECLI:EU:C:2013:853, punt 42 (Fish Legal/Information Commissioner); HvJ EU 1 oktober 2019, C-673/17, ECLI:EU:C:2019:801, punt 47 (Planet49). Zie ook Walree 2021, p. 117.
Deze autonome uitleg heeft voorrang op een afwijkende nationale interpretatie van begrippen.
Zie over de voorrang van het Unierecht en het buiten toepassing verklaren van strijdig nationaal recht: HvJ EG 9 maart 1978, 106/77, ECLI:EU:C:1978:49, punt 21 (Simmenthal); HvJ EG 19 juni 1990, C-213/89, ECLI:EU:C:1990:257, punt 23 (Factortame e.a.). Vergelijk ook HvJ EG 16 december 1976, 33/76, ECLI:EU:C:1976:188, punt 5-6 (Rewe) (hierna: arrest Rewe); HvJ EG 16 december 1976, 45/76, ECLI:EU:C:1976:191, punt 13 (Comet); HvJ EG 13 maart 2007, C-432/05, ECLI:EU:C:2007:163, punt 43 (Unibet/Justitiekanslern); HvJ EU 9 december 2010, C-568/08, ECLI:EU:C:2010:751, punt 91 (Combinatie Spijker/Provincie Drenthe).
Een autonome uitleg houdt in dat het uiteindelijk de Uniewetgever en het Hof van Justitie zijn die de definitie van ‘schade’ in de zin van artikel 82 AVG moeten bepalen.
Zie ook Li 2023, p. 9; Lindenbergh & Samsom 2023, p. 1898.
Door die autonome uitleg wordt de vrijheid voor de nationale wetgever en de rechter verregaand beperkt bij het bepalen van de vergoedbare schade bij inbreuken op de AVG. Volgens het Hof moet een rechter bij de autonome uitleg met name rekening houden met het doel van die bepaling en de context ervan.
Arrest Österreichische Post, punt 29.
Mogelijk moet óók worden gekeken naar rechtspraak van het Hof over schadevergoeding met betrekking tot de schending van andere Unierechtelijke normen.
V. Janeček & C.T. Santos, ‘The autonomous concept of “damage” according to the GDPR and its unfortunate implications: Österreichische Post’, Common Market Law Review (61) 2024, afl. 2, p. 539 (hierna: Janeček & Santos 2024).
Schade moet immers ‘ruim worden uitgelegd in het licht van de rechtspraak van het Hof van Justitie, op een wijze die ten volle recht doet aan de doelstellingen van deze verordening’.
Overweging 146 AVG.

Schade moet ruim worden uitgelegd en kent geen drempel voor vergoeding

Het Hof maakt in Österreichische Post duidelijk dat de tekst en context van artikel 82 AVG ‘zich verzet tegen een nationale regel of praktijk op grond waarvan immateriële schade in de zin van die bepaling slechts kan worden vergoed indien de door de betrokkene geleden schade een bepaalde mate van ernst bereikt’.
Arrest Österreichische Post, punt 51. Zie ook arrest VB/Natsionalna agentsia za prihodite, punt 78; arrest VX & AT/Gemeinde Ummendorf, punten 16 en 18; arrest BL/MediaMarktSaturn, punt 59; arrest GP/juris, punt 41; arrest AT & BT/PS GbR e.a., punt 26.
Kortom: hij die op grond van artikel 82 AVG een schadevergoeding eist, hoeft voor de toekenning daarvan niet aan tonen dat de gestelde schade ‘een bepaalde drempel van ernst heeft overschreden’
Arrest Österreichische Post, punt 51; arrest VB/Natsionalna agentsia za prihodite, punt 78; arrest GP/juris, punt 41.
of een ‘de-minimisdrempel’ heeft bereikt.
Arrest VX & AT/Gemeinde Ummendorf, punt 18; arrest JU & SO/Scalable Capital, punt 44.
Een dergelijke drempel zou afbreuk doen aan een ruime opvatting van het begrip ‘schade’ zoals de Uniewetgever die voorstaat. Het Hof verwijst daarbij ook naar overweging 146 van de AVG.
Arrest Österreichische Post, punten 46-47.
Een drempel past ook niet met het oog op de doelstelling van ‘volledige en daadwerkelijke vergoeding van de geleden schade’.
Arrest Österreichische Post, punt 57. Zie ook arrest BL/MediaMarktSaturn, punten 50 en 54; arrest JU & SO/Scalable Capital, punten 35 en 36. Ook heeft het Hof het voortdurend over ‘integraal vergoeden’. Zie arrest BL/MediaMarktSaturn, punt 54; arrest ZQ/Krankenversicherung Nordrhein, punt 102.
Het Hof wijst er daarnaast op dat het hanteren van ‘een bepaalde drempel van ernst’ ertoe kan leiden dat ‘de samenhang van de bij de AVG ingevoerde regeling’ zou kunnen worden aangetast, omdat die drempel ‘hoger of lager zou kunnen worden gelegd naargelang van de beoordeling van de aangezochte rechter’.
Arrest Österreichische Post, punt 49; arrest VX & AT/Gemeinde Ummendorf, punt 20.
Met andere woorden, de mogelijkheid van een schadedrempel zou afbreuk kunnen doen aan een coherente of uniforme toepassing van de AVG.
Zie ook arrest Österreichische Post, punt 48.
Uit het arrest wordt niet onmiddellijk duidelijk wat voor een drempel nu daadwerkelijk wordt verboden door het Hof.
Wat die onduidelijkheid vooral veroorzaakt is dat de A-G Campos Sánchez-Bordona het heeft over of de gevolgen van een inbreuk een bepaalde drempel overstijgen (punten 97 en 116), en het niet heeft over de ‘schade’. Zie concl. A-G M. Campos Sánchez-Bordona 6 oktober 2022, C-300/21, ECLI:EU:C:2022:756, punten 97 en 116 (Österreichische Post). Dit in tegenstelling tot het Hof van Justitie, dat het wel heeft over ‘schade’. Zie ook de kritiek op dit verschil: F. Episcopo, ‘UI v. Österreichische Post – A First Brick in the Wall for a European Interpretation of Art. 82 GDPR’, Journal of European Consumer and Market Law (13) 2024, afl. 2, p. 92-93 (hierna: Episcopo 2024); Janeček & Santos 2024, p. 535 e.v.
Er zijn twee mogelijkheden.
Vergelijk ook Episcopo 2024, p. 92; Janeček & Santos 2024, p. 538.
Allereerst kan het gaan om het opheffen van een drempel die nadelige gevolgen (die niet voor vergoeding aanmerking komen) onderscheidt van juridisch relevante schade (die wél voor vergoeding in aanmerking komt). Ten tweede kan het gaan om het opheffen van een drempel die bepaalt dat juridisch relevante schade pas voor vergoeding in aanmerking komt als zij boven een bepaalde monetaire waarde uitkomt (bijvoorbeeld € 100).
Bij de eerste mogelijkheid zou het verbod op een schadedrempel betekenen dat minder ernstige nadelige gevolgen – zoals ergernis, frustratie, boosheid – die eerder niet voor vergoeding in aanmerking kwamen omdat ze geen juridisch vergoedbare schade opleverden, nu ineens wel op het spectrum van immateriële schade thuishoren, en dus wél voor vergoeding in aanmerking komen.
Zie T.F. Walree, annotatie bij HvJ EU 4 mei 2023, ECLI:EU:C:2023:370, C-300/21 (Österreichische Post), JBP 2023/101, afl. 4, punt 12. Zie ook W. Wurmnest, ‘Damage or no Damage: that is the Question – Österreichische Post (C-300/21) and Non-material Damage under Article 82 GDPR’, eulawlive.com, 30 juni 2023 (hierna: Wurmnest 2023).
Als het zou gaan om een dergelijke drempel, en die drempel wordt verboden, dan wordt het voor betrokkenen veel eenvoudiger om een schadevergoeding te krijgen. Deze interpretatie is echter onwaarschijnlijk. Onder deze interpretatie zouden namelijk alle nadelige gevolgen voor de betrokkene voor vergoeding in aanmerking komen, zoals frustratie, ergernis of een ander licht onbehagen, zelfs als zulke belangen niet worden beschermd door het Unierecht of nationale recht.
Zie ook Janeček & Santos 2024, p. 538-539.
Ook blijkt uit Österreichische Post en vrijwel alle arresten sindsdien dat de betrokkene moet aantonen dat hij negatieve gevolgen ondervindt, maar ook dat negatieve gevolgen immateriële schade in de zin van artikel 82 AVG opleveren (zie uitgebreid paragraaf 4.4).
Arrest Österreichische Post, punt 50.
Ook dat veronderstelt een onderscheid (of drempel) tussen negatieve gevolgen en juridisch relevante schade.
Zie ook T.F.E. Tjong Tjin Tai, annotatie bij HvJ EU 4 mei 2023, C-300/21, ECLI:EU:C:2023:370 (Österreichische Post), NJ 2023/44, onder 5.
Ook om andere redenen ligt die eerste uitleg niet voor de hand. De vraag over de schadedrempel in Österreichische Post werd gesteld door de Oostenrijkse rechter. In Oostenrijk geldt de regel dat immateriële schade – die juridisch relevant is – alleen voor vergoeding in aanmerking komt als zij een bepaalde drempel van ernst bereikt. Dat duidt op de tweede mogelijkheid. Bovendien zou die eerste interpretatie ingaan tegen de traditie van veel Europese rechtssystemen, waarin het begrip ‘schade’ uitsluitend refereert aan de vergoedbare schade.
Janeček & Santos 2024, p. 538.
Kort en goed, met het verbod op het hanteren van de schadedrempel wordt dus waarschijnlijk bedoeld dat de AVG zich tegen een nationale regel verzet die vereist dat de juridische schade pas kan worden vergoed als zij boven een bepaalde waarde uitkomt. Alle vergoedbare schade, hoe miniem ook, komt voor vergoeding in aanmerking. Een drempel die in strijd komt met deze regel kennen we in Nederland niet. Daarmee is deze overweging van betrekkelijk weinig belang voor Nederland.

Het Hof erkent verschillende soorten immateriële schade

Het Hof maakt sinds Österreichische Post duidelijk dat schade ‘ruim’ en ‘autonoom’ moet worden uitgelegd. Het Hof noemt in zijn rechtspraak enkele vormen van immateriële schade die voor vergoeding in aanmerking komen.
Zo bevestigt het Hof – bijvoorbeeld in GP/juris – dat het ‘verlies van controle over persoonsgegevens’ immateriële schade in de zin van artikel 82 AVG kan opleveren. De korte tijdspanne waarin schade wordt geleden, is irrelevant.
Arrest GP/juris, punt 42; arrest BL/MediaMarktSaturn, punt 66; arrest VX & AT/Gemeinde Ummendorf, punt 22; arrest VB/Natsionalna agentsia za prihodite, punt 82. Zie ook arrest JU & SO/Scalable Capital, punt 45; arrest AT & BT/PS GbR e.a., punt 33.
Als dat een criterium zou zijn, zou dat namelijk betekenen dat ‘het schadebegrip (…) zou worden beperkt tot schade van een bepaalde ernst’, en dat zou in strijd zijn met de door de Uniewetgever voorgestane ruime opvatting van het schadebegrip.
Arrest VX & AT/Gemeinde Ummendorf, punt 19.
Volgens het Hof blijkt uit de ‘illustratieve lijst van „schade” die betrokkenen kunnen lijden in overweging 85, eerste volzin, AVG dat de Uniewetgever met name het enkele „verlies van controle” over hun eigen persoonsgegevens als gevolg van een inbreuk op deze verordening onder het begrip schade die de betrokkenen kunnen lijden, heeft willen opnemen, ook al heeft er geen concreet misbruik van de betrokken gegevens plaatsgevonden’.
HvJ EU 4 oktober 2024, C-200/23, ECLI:EU:C:2024:827, punt 145 (Agentsia po vpisvaniyata/OL) (hierna: arrest Agentsia po vpisvaniyata/OL); arrest VB/Natsionalna agentsia za prihodite, punt 82.
Wat het controleverlies exact omvat, legt het Hof (nog) niet uitputtend uit.
Vergelijk ook Walree 2021, p. 122-123.
Wel komen in de rechtspraak enkele voorbeelden van een (potentieel) controleverlies voorbij: ‘de terbeschikkingstelling van persoonsgegevens aan het publiek online in het handelsregister’
Arrest Agentsia po vpisvaniyata/OL, punt 145.
, ‘de bekendmaking op internet van persoonsgegevens en het daaropvolgende verlies van zeggenschap’
Arrest VX & AT/Gemeinde Ummendorf, punt 22.
en de doorgifte van persoonsgegevens aan een land zonder ‘adequaatheidsbesluit’.
Gerecht EU 8 januari 2025, ECLI:EU:T:2025:4, punt 192-197 (Thomas Bindl/Europese Commissie).
Vanwege de voorwaardelijke formulering van het Hof (‘verlies van controle kan immateriële schade opleveren’) rijst de vraag of een louter controleverlies voldoende is voor smartengeld.
Het Bundesgerichtshof vindt overigens van wel: Bundesgerichtshof 18 november 2024, VI ZR 10/24, ECLI:DE:BGH:2024:181124UVIZR10.24.0 (Scraping Facebook). Vergelijk in andere zin: Hof Amsterdam 18 juni 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:1651, r.o. 4.16.2 (TPC/Salesforce & Oracle). Zo zegt het hof dat ‘de enkele omstandigheid dat een persoon niet langer de volledige controle over zijn/haar persoonsgegevens heeft [niet] betekent dat deze persoon schade lijdt’.
Er is mogelijk dus nog iets anders nodig naast het controleverlies, zoals onzekerheid of vrees bij de betrokkene.
Zie ook Gerecht EU 8 januari 2025, ECLI:EU:T:2025:4, punt 197 (Thomas Bindl/Europese Commissie).
De betrokkene moet immers aantonen dat ‘hij daadwerkelijk schade heeft geleden’ (zie ook paragraaf 4.4).
Zie bijvoorbeeld arrest Agentsia po vpisvaniyata/OL, punt 156.
Als die gedachte correct is, kun je je afvragen welke zelfstandige waarde nog toekomt aan de schadepost van het ‘verlies van controle over persoonsgegevens’.
Uit verschillende arresten (VB/Natsionalna agentsia za prihodite, MediaMarktSaturn en AT & BT/PS GbR e.a.) volgt dat immateriële schade ook kan ontstaan bij vrees van de betrokkene voor het verspreiden en/of misbruiken van zijn persoonsgegevens door derden.
Arrest BL/MediaMarktSaturn, punt 67; arrest VB/Natsionalna agentsia za prihodite, punt 80; arrest AT & BT/PS GbR e.a., punt 32.
Louter vrees is echter onvoldoende, aldus het Hof. De nationale rechter zal moeten beoordelen of deze ‘vrees in de betrokken specifieke omstandigheden ten aanzien van de betrokkene gegrond kan worden geacht’.
Arrest VB/Natsionalna agentsia za prihodite, punt 85 (cursivering toegevoegd); arrest BL/MediaMarktSaturn, punt 67.
Hiervan is in mijn optiek eerder sprake als het gaat om gevoelige gegevens of als het type incident waardoor de data zijn verspreid hiertoe aanleiding geeft.
Een gerichte diefstal van persoonsgegevens zal sneller tot een gegronde vrees voor misbruik leiden dan het abusievelijk achterlaten van een map met gevoelige informatie in de trein.
Een ‘zuiver hypothetisch risico’ dat een derde persoonsgegevens misbruikt is niet voldoende voor de toekenning van schadevergoeding, aldus het Hof in MediaMarktSaturn.
Arrest BL/MediaMarktSaturn, punt 68.
Dit is bijvoorbeeld het geval als vaststaat dat een derde geen kennis heeft genomen van de persoonsgegevens in kwestie. Of dat vaststaat lijkt me overigens – gelet op de informatieasymmetrie tussen de verwerkingsverantwoordelijke en de betrokkene – aan de verwerkingsverantwoordelijke om aan te tonen (zie ook paragraaf 3.2).
Een schadevergoeding voor ‘vrees voor toekomstig misbruik van persoonsgegevens door derden’ is dus op grond van artikel 82 AVG niet uitgesloten.
Arrest VB/Natsionalna agentsia za prihodite, punten 79-80; arrest BL/MediaMarktSaturn, punten 65 en 67; arrest AT & BT/PS GbR e.a., punt 32. Zie in dit kader ook Gerecht EU 15 januari 2019, T-881/16, ECLI:EU:T:2019:5, punt 57 (HJ/EMA). Vergelijk ook EHRM 17 juli 2008, ECLI:CE:ECHR:2008:0717JUD002051103 (I./Finland). Zie ook Rb. Gelderland 4 oktober 2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:5435, r.o. 4.7 (Datalek HAN).
Een andere lezing zou afbreuk doen aan de ‘ruime opvatting’ van het schadebegrip zoals de Uniewetgever dat voor ogen had.
Arrest VB/Natsionalna agentsia za prihodite, punten 81-82. Het Hof verwijst in dit kader ook nog naar overweging 85 van de AVG. Zie ook de kritiek daarop: Walree 2022, p. 295-296; Van der Kooij & Van Kralingen 2022, p. 68.
Onder Nederlands recht zijn er uiteenlopende voorbeelden waarin ‘angstschade’ wordt vergoed.
Zie voor een mooi overzicht: A.M. Verheul, ‘Angst als juridisch relevante schade’, AV&S 2017, afl. 5, p. 176-185; A.M. Overheul, ‘Angst als juridisch relevante schade: de angstschadevordering naar Frans recht’, AV&S 2018, afl. 6, p. 160-168; A.J. Verheij, ‘Vergoedbaarheid van angstschade’, NTBR 2018, afl. 1, p. 12-22 (hierna: Verheij 2018).
Uit de Nederlandse literatuur en rechtspraak volgt dat ten aanzien van die angst de vraag rijst of die reëel of gerechtvaardigd moet zijn.
Verheij 2018, p. 15; R. Rijnhout, ‘Van bijzonder letsel naar bijzondere normschendingen en beyond’, Verkeersrecht 2020, afl. 7/8, p. 195.
Dat de vrees gegrond moet zijn, is dus in het licht van het Nederlandse recht een logische eis.
In AT & BT/PS GbR e.a. zegt het Hof nog wat opmerkelijks over ‘vrees’ als schade: ‘Wanneer iemand louter beweert een vrees te koesteren, zonder dat er negatieve gevolgen zijn aangetoond, kan dit dus geen aanleiding geven tot schadevergoeding op grond van [artikel 82 AVG].’
Arrest AT & BT/PS GbR e.a., punt 35.
Die overweging kan verwarring wekken. Die ‘negatieve gevolgen’ kunnen namelijk drie dingen betekenen: (1) negatieve gevolgen in de zin dat derden kennis hebben genomen of kunnen nemen van persoonsgegevens van de betrokkene of (2) negatieve gevolgen als gevolg van de vrees of (3) de vrees zelf. De eerste lezing zou betekenen dat er tóch wel een onderscheid wordt gemaakt tussen de gevallen van bewezen misbruik en mogelijk toekomstig misbruik.
Arrest VB/Natsionalna agentsia za prihodite, punt 79.
Dat zou indruisen tegen het bepaalde in VB/Natsionalna agentsia za prihodite en de ruime opvatting van schade zoals de Uniewetgever die voorstaat. Bovendien zou een negatief gevolg zich ook in de toekomst kunnen voordoen, en dat is, simpel gezegd, nog niet te bewijzen (en al helemaal niet door de betrokkene). Ik ga er daarom van uit dat het Hof bedoelt te zeggen dat vrees (als negatief gevolg) of die negatieve gevolgen van die vrees dienen te worden onderbouwd door de betrokkene.
In JU & SO/Scalable Capital oordeelt het Hof dat de betrokkene ook een recht op schadevergoeding kan hebben als er sprake is van identiteitsdiefstal. Van identiteitsdiefstal is volgens het Hof sprake als een derde daadwerkelijk de identiteit heeft aangenomen van een persoon wiens persoonsgegevens zijn gestolen.
Arrest JU & SO/Scalable Capital, punt 58.
Het Hof voegt daar echter direct aan toe dat artikel 82 AVG zich niet beperkt ‘tot de gevallen waarin wordt aangetoond dat een dergelijke diefstal van gegevens vervolgens tot identiteitsdiefstal of -fraude heeft geleid’. Een andere uitleg zou afbreuk doen aan het feit dat artikel 82 AVG geen onderscheid maakt tussen angst wegens reeds gepleegd (en bewezen) misbruik en de angst van die persoon dat dergelijk misbruik zich in de toekomst zou kunnen voordoen.
Zie wederom arrest VB/Natsionalna agentsia za prihodite, punt 79.
Het is niet helemaal duidelijk welke immateriële schade hiermee wordt bedoeld door de verwijzende rechter en het Hof, en in hoeverre dit type immateriële schade een aanvulling is op de eerdergenoemde schadeposten. Verlies van controle en gegronde vrees voor misbruik zijn immers ook reële schadeposten bij identiteitsdiefstal. Aan welke vormen van immateriële schade kunnen we bijvoorbeeld nog meer denken bij identiteitsdiefstal? Identiteitsdiefstal kenmerkt zich door het feit dat een individu zich uitgeeft voor de betrokkene. Dat kan ervoor zorgen dat betrokkene in financiële problemen raakt of telkens in situaties komt waarin hij een wederpartij moet overtuigen dat hij niet diegene is die een transactie is aangegaan of een toeslag heeft aangevraagd. Dergelijke situaties kunnen zorgen voor stress, angst, frustratie en een verlies aan vertrouwen. Het is aannemelijk dat dergelijke negatieve gevolgen als gevolg van identiteitsdiefstal voor vergoeding in aanmerking komen.
Uit de rechtspraak volgen dus al drie soorten van immateriële schade die voor vergoeding in aanmerking kunnen komen: verlies van controle of zeggenschap over persoonsgegevens; gegronde vrees voor misbruik die niet zuiver hypothetisch is; immateriële schade bij identiteitsdiefstal. Door de ruime uitleg van het begrip ‘schade’ verwacht ik niet dat het bij deze schadeposten blijft, maar het is onzeker wat er nog meer onder dat begrip kan vallen. De AVG bevat volgens het Hof wel een ‘illustratieve lijst van schade’ die betrokkenen kunnen lijden, maar die lijst blijkt met de erkenning van de ‘gegronde vrees voor misbruik/verspreiding van persoonsgegevens’ niet uitputtend. Janeček en Santos zeggen dat het nuttig zou zijn als het Hof een indicatieve lijst van wettelijk beschermde belangen verschaft die aangeeft wat zoal onder de vergoedbare schade van artikel 82 AVG valt. Anders zullen nationale rechters het Hof blijven vragen om verduidelijking of zullen ze het schadebegrip incoherent en zonder uniformiteit (blijven) toepassen.
Janeček & Santos 2024, p. 544.

Eiser moet nadelige gevolgen aantonen

Het Hof van Justitie geeft in de rechtspraak herhaaldelijk aan dat de ruime uitleg van schade en de afwezigheid van een schadedrempel niet wegnemen dat de persoon die wordt getroffen door een inbreuk op de AVG met negatieve gevolgen voor hem, moet bewijzen dat die gevolgen immateriële schade in de zin van artikel 82 AVG opleveren.
Arrest Österreichische Post, punt 50; arrest VB/Natsionalna agentsia za prihodite, punt 84; arrest VX & AT/Gemeinde Ummendorf, punten 22-23; arrest BL/MediaMarktSaturn, punt 68; arrest AT & BT/PS GbR e.a., punt 34.
De betrokkene zal dus moeten aantonen dat hij (i) negatieve gevolgen ondervindt en (ii) dat die gevolgen immateriële schade in de zin van artikel 82 AVG opleveren.
De AVG bepaalt echter niet hoe de betrokkene zijn immateriële schade moet aantonen.
Zie arrest Agentsia po vpisvaniyata/OL, punt 167; arrest VB/Natsionalna agentsia za prihodite, punt 60.
Dit betekent dat het vanwege het principe van ‘procedurele autonomie’ aan de lidstaten is om te bepalen hoe schade kan worden aangetoond (zie ook paragraaf 9). Dat brengt dus met zich dat – ondanks een ruime opvatting van schade – de schadeclaim (bijvoorbeeld wegens het verlies van controle over persoonsgegevens) valt of staat bij de bewijsstandaarden van het nationale recht of de beoordelingsvrijheid van de nationale rechter. Met andere woorden, schade kan op grond van de rechtspraak van het Hof in principe voor vergoeding in aanmerking komen, maar het is nog altijd het nationale recht of de nationale rechter dat/die bepaalt of schade voldoende is aangetoond. Daardoor bestaat de mogelijkheid dat sommige soorten schade in theorie voor vergoeding in aanmerking komen, maar in de praktijk zeer moeilijk te bewijzen zijn. Dat kan ertoe leiden dat de vergoedbaarheid van dergelijke schadeposten in de praktijk wordt ‘uitgehold’.
Jeloschek & Van Schaik 2024, p. 67.
Het leidt bovendien tot fragmentatie tussen de lidstaten.
Het is overigens nog de vraag of de regel dat ‘de betrokkene moet aantonen dat hij negatieve gevolgen heeft en dat die immateriële schade in de zin van art. 82 AVG opleveren’ de procedurele autonomie van Nederland inperkt ten aanzien van de bewijsregels rondom het bewijzen van schade.
Zie ook Van Duin e.a. 2024, p. 139; Gülcür 2024, p. 210-211.
Een belangrijk arrest in Nederland voor de toekenning van smartengeld (op grond van artikel 6:106 sub b BW) en het bewijzen van immateriële schade is het EBI-arrest. In dat arrest geeft de Hoge Raad een uitzondering op de hoofdregel dat de benadeelde voor toekenning van smartengeld zijn immateriële schade met concrete gegevens moet bewijzen. Die uitzonderingsregel houdt in dat de aard en de ernst van de normschending met zich kunnen brengen dat de nadelige gevolgen voor een individu zo voor de hand liggen dat immateriële schade kan worden aangenomen, waardoor de toekenning van smartengeld op haar plaats is.
HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376, r.o. 4.2.1, NJ 2019/162 (EBI).
In dit geval hoeft de benadeelde zijn immateriële schade niet met concrete gegevens aan te tonen. In de Nederlandse rechtspraak blijkt dat de betrokkene daar in sommige gevallen met succes een beroep op kan doen in AVG-zaken, zoals in de gevallen dat het gaat om AVG-inbreuken waarbij medische persoonsgegevens zijn betrokken.
ABRvS 1 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:898 (Pieter Baan Centrum); Rb. Zeeland-West-Brabant 21 september 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:5457; Rb. Gelderland 4 oktober 2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:5435 (Datalek HAN).
De bovenstaande regel van het Hof van Justitie lijkt haaks op die nationale uitzonderingsregel te staan, want het zegt dat de persoon die schadevergoeding wil, nadelige gevolgen moet aantonen. Het is echter de vraag of het Hof met die overweging zo diep heeft willen ingrijpen op de procedurele autonomie van lidstaten ten aanzien van de bewijsvoering, en of die overweging daadwerkelijk de bewijsrechtelijke exceptie van het EBI-arrest zou verbieden.
Zie ook Gülcür 2024, p. 210-211. Vergelijk ook B.J. Drijber, ‘Naar een meer symbiotische relatie tussen Unierecht en nationaal vermogensrecht’, in: B.J. Drijber & V. Mak, Het spanningsveld tussen nationaal en Europees privaatrecht (Preadviezen 2024, Vereniging voor Burgerlijk Recht), Zutphen: Uitgeverij Paris 2024, p. 46 (hierna: Drijber 2024).
Die bewijsopdracht kan namelijk ook impliceren dat slechts is vereist dat de betrokkene schade heeft geleden, en door de uitzonderingsregel van het EBI-arrest (de aard en de ernst van de inbreuk) wordt vermoed dat de betrokkene schade heeft geleden.
Zie ook Gülcür 2024, p. 211.

Causaal verband

Het Hof noemt het causaal verband als een van de drie voorwaarden voor het recht op schadevergoeding, maar geeft hieraan vooralsnog geen specifieke invulling.
Het Hof noemt het (ontbreken van een) causaal verband ook in het kader van de disculpatiemogelijkheid van artikel 82 lid 3 AVG. Zie arrest VB/Natsionalna agentsia za prihodite, punt 72.
Omdat dit vereiste – net als het schadebegrip – niet verwijst naar nationaal recht ligt het in de lijn der verwachting dat ook dit vereiste autonoom en uniform moet worden uitgelegd.
Zie concl. A-G N. Wahl 6 februari 2019, C-724/17, ECLI:EU:C:2019:100, punten 41, 60 en 67 (Skanska); concl. A-G J. Kokott 30 januari 2014, C-557/12, ECLI:EU:C:2014:45, punten 23 en 24 (Kone); concl. A-G J. Kokott 29 juli 2019, C-435/18, ECLI:EU:C:2019:651, punten 45 en 52 (Otis e.a.). Zie ook E.-J., Zippro, ‘Winstafdracht als elixer bij de privaatrechtelijke handhaving van mededingingsrecht’, in: A.U. Janssen & T.F. Walree (red.), Winstafdracht in het privaatrecht (Onderneming en Recht, deel 147), Deventer: Wolters Kluwer 2024, p. 167-168. Vergelijk ook Wurmnest 2023.
Dat zou betekenen dat er op dit punt geen procedurele autonomie is voor lidstaten, althans voor de materiële invulling van het vereiste. De bewijs- en procesrechtelijke regels met betrekking tot het causaal verband zouden dan waarschijnlijk weer worden bestreken door het nationale recht.
Voor zover er sprake is van procedurele autonomie voor lidstaten ten aanzien van het causaal-verband-vereiste spelen de algemene Uniebeginselen van doeltreffendheid en gelijkwaardigheid mogelijk nog een beperkende rol bij de beleidsvrijheid die het nationaal recht heeft op dit punt.
Zie ook paragraaf 9.
Voor een betrokkene kan het in sommige gevallen uiterst moeilijk zijn om een causaal verband tussen een inbreuk op de AVG en de opgetreden schade aan te tonen.
Causaliteitsproblemen zullen waarschijnlijk vooral spelen als de verwerkingsverantwoordelijke onvoldoende beveiligingsmaatregelen heeft genomen en kwaadwillende derden daardoor toegang krijgen tot persoonsgegevens. Gegevens kunnen van ‘hand tot hand’ gaan in het criminele circuit en kennen vaak geen houdbaarheidsdatum. Dit kan ervoor zorgen dat gegevens door verschillende partijen worden misbruikt, met uiteenlopende gevolgen van dien, of dat materiële schade zich pas na langere tijd manifesteert. Walree 2021, p. 16-17 en 156.
Het is daarom verdedigbaar dat al te hoge eisen aan het causaal verband op grond van het nationale recht afbreuk kunnen doen aan de doeltreffendheid van artikel 82 AVG. Een dergelijke redenering is ten aanzien van het causaal-verband-vereiste niet nieuw.
Zie ook Drijber 2024, p. 45.
Het Hof bepaalde in het mededingingsrechtelijke arrest Kone dat de voorwaarde van het causaal verband bij een schending van het mededingingsrecht niet te restrictief moet worden uitgelegd, ten behoeve van de volle werking van het mededingingsrecht.
HvJ EU 5 juni 2014, C-557/12, ECLI:EU:C:2014:1317, punten 32-33 (Kone) (hierna: arrest Kone). Zie Walree 2021, p. 157.

Toerekenbaarheid

Schuld wordt vermoed

In ZQ/Krankenversicherung Nordrhein gaat het Hof van Justitie in op de voorwaarde van toerekenbaarheid. Het Hof oordeelt in dit arrest dat uit een gecombineerde analyse van artikel 82 lid 2 en lid 3 AVG blijkt dat dit artikel voorziet in een regeling inzake schuldaansprakelijkheid. De schuld van de verwerkingsverantwoordelijke wordt echter vermoed, tenzij ‘de verwerkingsverantwoordelijke bewijst dat het schadeveroorzakende feit hem niet kan worden toegerekend’.
Arrest ZQ/Krankenversicherung Nordrhein, punten 94, 98 en 103; arrest Agentsia po vpisvaniyata/OL, punten 161-163.
De verwerkingsverantwoordelijke heeft dus wel de mogelijkheid om het vermoeden van schuld te ontkrachten en zich te vrijwaren van aansprakelijkheid.
De bewijslast voor de toerekenbaarheid van de AVG-inbreuk – in dit geval: schuld – ligt niet op de persoon die schade heeft geleden, maar op de verwerkingsverantwoordelijke.
Arrest ZQ/Krankenversicherung Nordrhein, punt 94; arrest GP/juris, punt 46.
Er is ten aanzien van dit punt dus een ‘omkering van de bewijslast’. Volgens het Hof zou het enerzijds niet stroken met de doelstelling van een hoge mate van bescherming als de betrokkene naast de inbreuk en de schade ook ‘het bestaan van schuld in de vorm van opzet of nalatigheid bij de verwerkingsverantwoordelijke’ moet bewijzen. Anderzijds zegt het Hof dat ‘een regeling van aansprakelijkheid zonder schuld’ afbreuk zou kunnen doen aan de rechtszekerheid van de verwerkingsverantwoordelijke.
Arrest ZQ/Krankenversicherung Nordrhein, punten 98-100. Zie overweging 7 van de preambule van de AVG.
Het evenwicht wordt door de Uniewetgever gevonden in schuldaansprakelijkheid met een omkering van de bewijslast.
In ZQ/Krankenversicherung Nordrhein noemt het Hof schuld uiteindelijk als een van de voorwaarden voor aansprakelijkheid.
Arrest ZQ/Krankenversicherung Nordrhein, punt 103.
Die kwalificatie is belangrijk, omdat dit zou betekenen dat lidstaten geen procedurele autonomie hebben bij de materiële invulling van schuld, en dus ook niet bij het bepalen van de gevallen waarin de verwerkingsverantwoordelijke op geen enkele wijze verantwoordelijk is voor het schadeveroorzakende feit. Dat er geen procedurele autonomie op dat vlak is, volgt mijns inziens ook uit het feit dat het Hof in verschillende arresten invulling geeft aan schuld of aangeeft in welke gevallen de verwerkingsverantwoordelijke zich niet kan disculperen (zie hierna in paragraaf 6.2).

De verwerkingsverantwoordelijke kan zich vrijwaren van aansprakelijkheid als hij op geen enkele wijze verantwoordelijk is voor het schadeveroorzakende feit

De verwerkingsverantwoordelijke heeft de mogelijkheid om tegenbewijs te leveren voor het vermoeden van schuld. De AVG geeft echter geen voorbeelden waarin de verwerkingsverantwoordelijke ‘op geen enkele wijze verantwoordelijk is voor het schadeveroorzakende feit’, laat staan wat ervoor nodig is om dat te bewijzen.
Zie ook D.F.H. Stein, Hoofdelijke aansprakelijkheid (Onderneming en Recht, deel 144), Deventer: Wolters Kluwer 2024, p. 141 (hierna: Stein 2024).
In VB/Natsionalna agentsia za prihodite geeft het Hof drie (vage) aanwijzingen. Allereerst volgt uit VB/Natsionalna agentsia za prihodite dat de woorden ‘op geen enkele wijze’ strikt beperkt moet worden tot omstandigheden waarin de verwerkingsverantwoordelijke kan aantonen dat de schade hem niet kan worden toegerekend.
Arrest VB/Natsionalna agentsia za prihodite, punt 70.
Ten tweede zegt het Hof dat de verwerkingsverantwoordelijke zich bij een datalek (‘inbreuk in verband met persoonsgegevens’) kan bevrijden van aansprakelijkheid als hij aantoont dat er geen causaal verband bestaat tussen zijn ‘eventuele niet-nakoming van de verplichting tot gegevensbescherming’ en de schade.
Arrest VB/Natsionalna agentsia za prihodite, punt 72; arrest Agentsia po vpisvaniyata/OL, punt 165.
Dat is logisch, want zonder een causaal verband is er überhaupt geen sprake van aansprakelijkheid. Het is evenwel vreemd dat dit causaal-verband-vereiste in de context artikel 82 lid 2 en lid 3 AVG wordt genoemd door het Hof. Dit doet de vraag rijzen of lid 2 en lid 3 wel alleen strikt betrekking hebben op (het ontkrachten van) toerekenbaarheid. Ten derde blijkt uit VB/Natsionalna agentsia za prihodite dat de verwerkingsverantwoordelijke zich kan vrijwaren van aansprakelijkheid als derden (zoals cybercriminelen) ervoor hebben gezorgd dat data is gelekt of is geopenbaard, tenzij die derden toegang hebben gekregen tot die gegevens doordat de verwerkingsverantwoordelijke geen passende maatregelen heeft genomen in de zin van artikel 32 AVG.
Arrest VB/Natsionalna agentsia za prihodite, punt 71.
Dat is logisch, want als de verwerkingsverantwoordelijke had nagelaten om passende maatregelen te nemen, dan had hij iets kunnen doen aan die toegang van derden tot de persoonsgegevens.
In andere arresten geeft het Hof concretere aanwijzingen, zoals in GP/juris. In dat arrest geeft het Hof aan in welk geval de verwerkingsverantwoordelijke zich in ieder geval niet kan bevrijden van aansprakelijkheid, namelijk door zich ‘louter te beroepen op een nalatigheid of fout van iemand die onder zijn gezag handelt’.
Arrest GP/juris, punt 49; arrest Agentsia po vpisvaniyata/OL, punt 166.
Daaronder vallen zijn werknemers of anderen die toegang hebben tot persoonsgegevens, en deze gegevens slechts mogen verwerken in opdracht van de verwerkingsverantwoordelijke en overeenkomstig zijn instructies.
Arrest GP/juris, punt 47. Zie ook HvJ EU 22 juni 2023, C-579/21, ECLI:EU:C:2023:501, punten 73 en 74 (Pankki S).
Het is de taak van de verwerkingsverantwoordelijke om ervoor te zorgen dat die instructies worden opgevolgd.
Arrest GP/juris, punt 49.
Voor vrijwaring van aansprakelijkheid is het niet voldoende dat de verwerkingsverantwoordelijke aantoont dat zijn werknemers deze instructies niet hebben opgevolgd.
Arrest GP/juris, punt 52.
Fouten van werknemers worden dus toegerekend aan de verwerkingsverantwoordelijke. Het Hof merkt op dat als de verwerkingsverantwoordelijke zich aan aansprakelijkheid kon onttrekken door ‘enkel’ te verwijzen naar ‘het verzuim van een persoon die onder zijn gezag handelde’, dat afbreuk zou doen aan het ‘nuttig effect’ van artikel 82 AVG en aan de doelstelling van de wetgever voor een hoog niveau van bescherming.
Arrest GP/juris, punt 53.
Deze vorm van risicoaansprakelijkheid voor ondergeschikten is vergelijkbaar met het Nederlandse systeem van artikel 6:170 BW. Het is de vraag in hoeverre de verwerkingsverantwoordelijke onder artikel 82 AVG kan ontsnappen aan risicoaansprakelijkheid voor fouten van werknemers. Gezien de terughoudende benadering van het Hof hierboven lijkt daar weinig ruimte voor. Mogelijk wordt de ruimte voor vrijwaring groter als blijkt dat de verwerkingsverantwoordelijke alle mogelijke (beveiligings)maatregelen heeft getroffen om fouten van werknemers ten aanzien van persoonsgegevens te voorkomen of tot een minimum te beperken, of als blijkt dat een werknemer opzettelijk een fout maakte.
In Agentsia po vpisvaniyata/OL bepaalt het Hof dat een juridisch niet-bindend advies van de toezichthouder
Uit hoofde van artikel 58 lid 3 onder b AVG.
aan de verwerkingsverantwoordelijke ‘op zich geen bewijs [vormt] dat de schade niet aan de verwerkingsverantwoordelijke kan worden toegerekend (…) en volstaat dat dus niet om die verantwoordelijke te vrijwaren van aansprakelijkheid op grond van artikel 82, lid 3, AVG’.
Arrest Agentsia po vpisvaniyata/OL, punt 174.
Volgens het Hof zou de verwerkingsverantwoordelijke er niet toe worden aangezet ‘om al het mogelijke te doen’ om een hoog beschermingsniveau te waarborgen en om aan alle verplichtingen van de AVG te voldoen, als hij zich zou kunnen beroepen op een juridisch niet-bindend advies om zodoende aan aansprakelijkheid te ontkomen.
Arrest Agentsia po vpisvaniyata/OL, punt 175.
De lat om aan aansprakelijkheid te ontsnappen ligt blijkbaar erg hoog. Ik vraag me af of het Hof hier niet te streng is voor de verwerkingsverantwoordelijke en waarom het niet differentieert tussen juridisch niet-bindende adviezen van toezichthouders en niet-bindende adviezen van bijvoorbeeld advocatenkantoren en consultancybureaus.
Wat opvalt is dat het Hof in verschillende arresten iets zegt over de gevallen waarin de verwerkingsverantwoordelijke zich wel of niet kan bevrijden van aansprakelijkheid. Het bewijzen van die gevallen lijkt echter te vallen binnen de procedurele autonomie van lidstaten. In de context van de vrijstelling van aansprakelijkheid merkt het Hof namelijk op dat:
‘de AVG geen voorschriften bevat over de toelating en de bewijskracht van een bewijsmiddel die moeten worden toegepast door nationale rechters bij wie op grond van artikel 82 van deze verordening een vordering tot schadevergoeding is ingesteld. Derhalve is het bij ontbreken van Unievoorschriften op dat gebied een zaak van de interne rechtsorde van de lidstaten om de regels vast te stellen voor vorderingen die worden ingediend ter bescherming van de rechten die de justitiabelen aan artikel 82 AVG ontlenen, en in het bijzonder voor de regels betreffende de bewijsmiddelen, op voorwaarde dat de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid worden geëerbiedigd (…).’
Arrest Agentsia po vpisvaniyata/OL, punt 167.

Relativiteit

Uit de tekst van artikel 82 lid 1 AVG blijkt dat ‘eenieder’ schadevergoeding kan vorderen. Dat wijst erop dat óók anderen dan de betrokkene een recht op schadevergoeding kunnen hebben. Denk bijvoorbeeld aan familieleden die schade lijden als gevolg van de onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens van de betrokkene.
Denk bijvoorbeeld aan de Toeslagenaffaire.
Ook concurrenten van een verwerkingsverantwoordelijke kunnen schade lijden als laatstgenoemde in strijd handelt met de AVG.
T.F. Walree & P.T.J. Wolters, ‘Het recht op schadevergoeding van een concurrent bij een schending van de AVG’, SEW 2020, afl. 1, p. 2-10 (hierna: Walree & Wolters 2020).
Uit de AVG blijkt echter niet of óók ondernemingen – zoals concurrenten – onder de definitie van ‘eenieder’ en dus onder het beschermingsbereik van artikel 82 AVG vallen.
In het arrest Lindenapotheke verschaft het Hof van Justitie meer duidelijkheid over deze relativiteitsvraag. Het Hof signaleert dat hoofdstuk VIII (‘Beroep, aansprakelijkheid en sancties’) van de AVG niet voorziet in de mogelijkheid voor concurrenten om een vordering in te stellen om een einde te maken aan de inbreuk door de verwerkingsverantwoordelijke. Dat komt volgens het Hof omdat de betrokkenen – en niet concurrenten – de ‘begunstigden’ zijn van bescherming van de AVG.
Arrest Lindenapotheke, punt 54. Ik denk overigens niet dat deze overweging van het Hof zo moet worden geïnterpreteerd dat natuurlijke personen die geen ‘betrokkene’ zijn geen beroep kunnen doen op artikel 82 AVG (zie Lindenapotheke, punt 55). De AVG is namelijk gericht op de bescherming van de grondrechten en fundamentele vrijheden van natuurlijke personen. Zie onder andere de titel van de AVG (‘de bescherming van natuurlijke personen’), en artikel 1 lid 2 en overweging 1, 2, 3 en 14 AVG. Zie ook Walree & Wolters 2020, p. 5.
Hoewel de prejudiciële vraag in Lindenapotheke betrekking had op een gevorderd verbod door een concurrent van een verwerkingsverantwoordelijke, valt hieruit wel af te leiden dat de concurrent niet direct een beroep kan doen op artikel 82 AVG. Kennelijk hebben de lidstaten dus geen procedurele autonomie ten aanzien van de vraag wie een beroep kunnen doen op artikel 82 AVG.
Vorenstaande neemt echter niet weg dat sommige bepalingen van de AVG lidstaten uitdrukkelijk de mogelijkheid bieden om aanvullende nationale regels vast te stellen, strengere of afwijkende, die de lidstaten een beoordelingsmarge geven met betrekking tot de invulling van die bepalingen.
Arrest Lindenapotheke, punt 57.
Het Hof duidt die bepalingen aan met ‘open clausules’.
Zie ook HvJ EU 28 april 2022, C-319/20, ECLI:EU:C:2022:322, punt 57 (Meta/Bundesverband der Verbraucherzentralen).
Volgens het Hof voorzien de bepalingen van de AVG niet specifiek in open clausules waarmee lidstaten kunnen voorzien in de mogelijkheid voor de concurrent om een vordering in te stellen tegen een verwerkingsverantwoordelijke die inbreuk maakt op de AVG.
Arrest Lindenapotheke, punt 59.
Uit de bewoordingen en de context van de AVG blijkt echter niet dat de Uniewetgever de bedoeling heeft gehad om de beschikbare rechtsmiddelen in de AVG uitputtend te harmoniseren. Ook blijkt volgens het Hof niet dat de Uniewetgever heeft willen uitsluiten dat concurrenten een vordering kunnen instellen tegen een verwerkingsverantwoordelijke die beweerdelijk een bepaling van de AVG schendt, op basis van de nationale wetgeving inzake het verbod op oneerlijke handelspraktijken.
Arrest Lindenapotheke, punt 60.
Dat verbod beschermt immers ook belangen van concurrenten, omdat het een eerlijke concurrentie waarborgt.
Zie overweging 8 Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van Richtlijn 84/450/EEG van de Raad, Richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad („Richtlijn oneerlijke handelspraktijken”) (PbEU 2005, L 149/22).
Kortom, op grond van nationale wetgeving inzake het verbod op oneerlijke handelspraktijken kan de concurrent dus wél een vordering instellen tegen de verwerkingsverantwoordelijke als die inbreuk op de AVG tegelijkertijd een oneerlijke handelspraktijk jegens de concurrent oplevert.
Arrest Lindenapotheke, punt 73.
Die (nationale) mogelijkheid doet volgens het Hof geen afbreuk aan de doelstellingen en het stelsel van rechtsmiddelen van de AVG. Integendeel, het draagt volgens het Hof juist bij aan de doeltreffendheid van deze bepalingen en aan een hoog niveau van gegevensbescherming.
Arrest Lindenapotheke, punten 62-63.
De lidstaten hebben dus wél procedurele autonomie wat betreft het geven van de mogelijkheid aan de concurrent om een vordering in te stellen jegens de verwerkingsverantwoordelijke (die inbreuk maakt op de AVG) op grond van het verbod op oneerlijke handelspraktijken.
Het is de vraag of Lindenapotheke zo moet worden geïnterpreteerd (en of die procedurele autonomie zo ver strekt) dat concurrenten ook op grond van andere nationale bepalingen kunnen optreden tegen de verwerkingsverantwoordelijke die de AVG overtreedt. Denk bijvoorbeeld aan de correctie-Langemeijer. Die correctie houdt in dat de schending van een wettelijke norm (zoals de AVG) niet de benadeelde beschermt (zoals de concurrent) in het geschonden belang of de wijze waarop de schade is ontstaan, maar mogelijk wel een factor kan zijn bij de bevinding dat er ook sprake is van de schending van een ongeschreven zorgvuldigheidsnorm, die de belangen van de concurrent wel beschermt.
De correctie-Langemeijer is door de Hoge Raad aanvaard in HR 17 januari 1958, ECLI:NL:HR:1958:AG2051, NJ 1961/568 (Tandartsen). Zie ook Asser/Sieburgh 6-IV 2023/138.
De vraag of er óók ruimte is voor acties door concurrenten op grond van de ongeschreven zorgplicht werd eerder door de rechtbank Zeeland-West-Brabant ontkennend beantwoord.
Zie Rb. Zeeland-West-Brabant 3 februari 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:446, r.o. 3.15 (LCT & Lifewatcher/Avium).
Mogelijk werpt Lindenapotheke een ander licht op de zaak.

Het begroten van schade

Schadebegroting is een zaak van nationaal recht

In verschillende arresten beantwoordt het Hof prejudiciële vragen over schadebegroting.
Het Hof gebruikt hiervoor uiteenlopende, inwisselbare begrippen. Het Hof heeft het afwisselend over ‘vaststelling van de hoogte van de schadevergoeding’ (arrest Österreichische Post, punt 52), ‘begroting van de schadevergoeding’ (arrest Österreichische Post, punt 54 (1e zin); arrest JU & SO/Scalable Capital, punten 27, 33 en 43), ‘bepaling van de omvang van de in dit verband verschuldigde vergoeding’ (arrest Österreichische Post, punt 54 (2e zin); arrest ZQ/Krankenversicherung Nordrhein, punt 83; arrest AT & BT/PS GbR e.a., punt 40) of ‘berekening van de krachtens artikel 82 aan die persoon toe te kennen schadevergoeding’ (arrest GP/juris, punt 64; arrest ZQ/Krankenversicherung Nordrhein, punt 83).
Direct in Österreichische Post geeft het Hof van Justitie duidelijk te kennen dat schadebegroting van de op artikel 82 AVG verschuldigde schadevergoeding een zaak is van nationaal recht, omdat de AVG geen bepalingen bevat over de berekening van schadevergoeding.
Arrest Österreichische Post, punten 53, 54 en 59; arrest ZQ/Krankenversicherung Nordrhein, punt 101; arrest BL/MediaMarktSaturn, punt 53; arrest GP/juris, punt 58. Dit is uiteraard anders als het gaat om een onrechtmatige gegevensverwerking door een instantie van de Europese Unie, zie HvJ EU 5 maart 2024, C-755/21 P, ECLI:EU:C:2024:202, punt 140 (Kočner/Europol).
In de verschillende arresten benadrukt het Hof wel dat de nationale rechters zich zullen moeten conformeren aan het principe dat de schadevergoeding op grond van artikel 82 AVG de schade ‘volledig en daadwerkelijk’ moet vergoeden.
Arrest Österreichische Post, punt 57. Zie ook arrest BL/MediaMarktSaturn, punten 50 en 54; arrest JU & SO/Scalable Capital, punten 35 en 36; arrest ZQ/Krankenversicherung Nordrhein, punt 102.
Ondanks dat de vaststelling van de hoogte van de schadevergoeding wordt geregeld door het nationale recht kan het gebeuren dat er tussen de lidstaten verschillen zullen ontstaan: vanwege economische of sociaal-culturele verschillen zullen sommige rechters relatief hoge vergoedingen toekennen en andere rechters weer relatief lage vergoedingen voor immateriële schade.
Zie ook Li 2023, p. 10.
Ook kan het principe van volledige en daadwerkelijke vergoeding niet wegnemen dat de hoogte van smartengeld naar billijkheid wordt vastgesteld, en niet intrinsiek bepaalbaar is.
Binnen de procedurele autonomie van lidstaten rondom schadebegroting moeten echter wel (zoals altijd) de Unierechtelijke beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid in acht worden genomen.
Arrest Österreichische Post, punt 53. Zie ook arrest Manfredi, punt 92.
Het doeltreffendheidsbeginsel zou ervoor kunnen zorgen dat de onderlinge verschillen tussen lidstaten met betrekking tot de hoogte van de schadevergoeding niet te ver uiteenlopen.
Zie HvJ EG 10 april 1984, 14/83, ECLI:EU:C:1984:153, punt 23 (Von Colson en Kamann); HvJ EG 2 augustus 1993, C-271/91, ECLI:EU:C:1993:335, punt 24 (Marshall) (hierna: arrest Marshall); HvJ EG 22 april 1997, C-180/95, ECLI:EU:C:1997:208, punt 25 (Draehmpaehl). Zie ook T.F.E. Tjong Tjin Tai, ‘Een Europees schadebegrip?’, NTBR 2018/5, afl. 1, p. 35.

Een louter symbolische schadevergoeding kan niet

In JU & SO/Scalable Capital wordt aan het Hof gevraagd of de nationale rechter, ‘wanneer het bestaan van schade is aangetoond maar deze schade niet ernstig is’, aan de betrokkene een geringe vergoeding kan toekennen ‘die als symbolisch zou kunnen worden ervaren’.
Arrest JU & SO/Scalable Capital, punt 40.
Het Hof zegt dat de nationale rechter ‘een gering bedrag als vergoeding kan toekennen, mits de schade daardoor volledig wordt vergoed’.
Arrest JU & SO/Scalable Capital, punt 45.
Daaruit leid ik af dat een symbolische schadevergoeding in de zin van een vergoeding die lager of juist hoger is dan de daadwerkelijke schade niet kan. Omdat de schade volledig en daadwerkelijk moet worden vergoed, kan de schadevergoeding niet langer (louter) symbolisch zijn. Dat neemt niet weg dat als een rechter de schadevergoeding begroot op € 10 of € 100, die schadevergoeding als symbolisch wordt ervaren door de betrokkene.

Excuses kunnen volstaan als schadevergoeding

Het Hof erkent ook dat artikel 82 AVG er niet aan in de weg staat dat het aanbieden van excuses door de verwerkingsverantwoordelijke ‘een opzichzelfstaande of aanvullende vergoeding voor immateriële schade vormt’.
Arrest A/PTAC, punt 36.
Daarbij geldt uiteraard wel dat een dergelijke vergoeding zich verdraagt met de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid. Het komt ook niet als een verrassing dat het Hof oordeelt dat deze vorm van vergoeding de geleden immateriële schade volledig en daadwerkelijk moet vergoeden. Deze vorm van compensatie is ook mogelijk onder Nederlands recht (artikel 6:103 BW).
Zie ook bijvoorbeeld S. De Rey & L.A.B.M. Wijntjens, ‘Afdwinging van excuses in de civiele procedure’, NTBR 2022/32, afl. 8, p. 276; S. De Rey, ‘Schadevergoeding anders dan in geld: cash is not always king’, NTBR 2019/31, afl. 9/10, p. 206.

Geen rangorde van schade: immateriële schade weegt net zo zwaar als letselschade

Het Hof oordeelt in JU & SO/Scalable Capital dat bij de vaststelling van een schadevergoeding ervan dient te worden uitgegaan dat ‘immateriële schade’ als gevolg van een inbreuk op de AVG ‘niet minder zwaar weegt dan letselschade’.
Arrest JU & SO/Scalable Capital, punt 39.
Er bestaat volgens het Hof geen ‘rangorde’ tussen soorten schade.
Arrest JU & SO/Scalable Capital, punt 37.
Als dat wel het geval zou zijn, zou immers afbreuk worden gedaan aan het beginsel van een volledige en daadwerkelijke vergoeding van de geleden schade.
Arrest JU & SO/Scalable Capital, punten 35-38.
Ten aanzien van die rangorde bestaat een opmerkelijk verschil met de Nederlandse regels ten aanzien van de toekenning van schadevergoeding, en dan specifiek bij de toepassing van artikel 6:98 BW (de leer van de redelijke toerekening). Dat artikel vereist dat schade alleen voor vergoeding in aanmerking komt als die schade ‘in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust, dat zij hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend’. Een van de gezichtspunten bij beantwoording van de vraag of toerekening van schade aan de aangesprokene redelijk is, is de ‘aard van de schade’.
Zie ook de vier deelregels van Brunner in Asser/Sieburgh 6-II 2021/63.
Daarbij wordt vaak de stelregel aangehouden dat naarmate schade ernstiger is, die schade sneller kan worden toegerekend. Zo wordt er bijvoorbeeld verondersteld dat letselschade sneller wordt toegerekend dan andere schadeposten.
Zie bijvoorbeeld Asser/Sieburgh 6-II 2021/65-66.
Lindenbergh merkt in dit verband op dat bij de toepassing van artikel 6:98 BW ‘een zekere rangorde’ tussen schadesoorten pleegt te worden aangenomen.
S.D. Lindenbergh, Smartengeld, Deventer: Wolters Kluwer 2023, p. 236. Lindenbergh merkt op dat die rangorde wel enige nuancering verdient, omdat de ‘de aard van de schade’ een van de relevante gezichtspunten vormt bij de beoordeling of er sprake is van causale toerekening.
Dit is een relevant verschil met de benadering van het Hof, die in het kader van artikel 82 AVG geen rangorde identificeert ten aanzien van schadeposten.

De (mate van) schuld of de ernst van de inbreuk mag niet worden betrokken bij de begroting van de schade

In ZQ/Krankenversicherung Nordrhein maakt het Hof duidelijk dat artikel 82 AVG niet vereist, gelet op de compensatoire functie ervan, dat bij de vaststelling van het bedrag ter vergoeding van immateriële schade rekening wordt gehouden met de ernst van de inbreuk of met de mate van schuld van de verwerkingsverantwoordelijke.
Arrest ZQ/Krankenversicherung Nordrhein, punten 86 en 102-103. Zie ook arrest AT & BT/PS GbR e.a., punt 41.
Slechts vereist is dat de schade zo wordt vastgesteld dat de schade integraal wordt vergoed.
Arrest ZQ/Krankenversicherung Nordrhein, punten 84-87 en 102.
Ook in JU & SO/Scalable Capital zegt het Hof dat ‘geen rekening kan worden gehouden met de eventuele opzettelijkheid van de inbreuk op deze verordening die de verwerkingsverantwoordelijke wordt vermoed te hebben gepleegd’.
Arrest JU & SO/Scalable Capital, punt 29.
De vraag rijst in hoeverre deze regel afbreuk doet aan het hiervoor besproken EBI-arrest (zie paragraaf 4.4). Uit dit arrest blijkt dat de aard en de ernst van de normschending met zich kunnen brengen dat de nadelige gevolgen voor een individu zo voor de hand liggen dat immateriële schade kan worden aangenomen.
HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376, r.o. 4.2.1, NJ 2019/162 (EBI).
Dat betekent dat zou moeten worden gekeken naar de ernst van de inbreuk. Voorlopig lijkt de consensus in de literatuur te zijn dat de ernst van de inbreuk nog steeds een rol mag spelen bij de beoordeling of sprake is van immateriële schade en de omvang daarvan. Volgens Van Duin en collega’s heeft het Hof vooral willen zeggen dat de ernst van de inbreuk er niet toe mag leiden dat de schadevergoeding op een hoger niveau ligt dan de daadwerkelijke schade.
Zie ook Van Duin e.a. 2024, p. 139-140. Zie ook Gülcür 2024, p. 209.
Het EBI-arrest zou om die reden relevant blijven.
Zie ook Lindenbergh & Samsom 2023, p. 1900-1901.

De criteria van artikel 83 AVG kunnen niet worden gebruikt bij schadebegroting op grond van artikel 82 AVG

De mate van schuld of de ernst van de inbreuk komen ook terug in artikel 83 lid 2 AVG als gezichtspunten voor het besluit over het opleggen van een boete en de hoogte daarvan.
Artikel 83 lid 2 sub a en b AVG.
In het arrest GP/juris oordeelt het Hof dat ook de andere in artikel 83 genoemde criteria – zoals ‘meerdere inbreuken ten aanzien van dezelfde persoon’ – niet kunnen worden gebruikt om het bedrag van de schadevergoeding op grond van artikel 82 AVG vast te stellen.
Arrest GP/juris, punten 57 en 64. Zie ook arrest AT & BT/PS GbR e.a., punten 39 en 43.
Volgens het Hof worden met artikel 82 AVG en artikel 83 AVG verschillende doelstellingen (compensatoir versus punitief) nagestreefd door de wetgever.
Arrest GP/juris, punten 56 en 59; arrest ZQ/Krankenversicherung Nordrhein, punt 85; arrest JU & SO/Scalable Capital, punt 22.
Het is niet helemaal duidelijk wat dit betekent: mogen bijvoorbeeld criteria van gelijke strekking onder nationaal recht ook niet worden gebruikt door de nationale rechter? En wat als dat betekent dat een betrokkene daardoor een minder hoge vergoeding zou kunnen krijgen dan hij zou krijgen op basis van een schadevergoedingsactie op grond van nationaal recht? Artikel 82 AVG zou dan niet alleen de procedurele autonomie van lidstaten inperken, maar ook het hogere beschermingsniveau aantasten dat door lidstaten wordt gegeven aan de betrokkene.

De taakverdeling tussen de AVG en het nationale recht

Volgens vaste rechtspraak geldt dat, bij gebrek aan een Unierechtelijke procedureregel of remedie, het nationale recht de regels geeft voor de uitoefening van het recht op schadevergoeding voor een inbreuk op een Unierechtelijk recht.
Arrest Rewe. Zie ook arrest Österreichische Post, punt 53. Overigens is de procedurele autonomie van lidstaten niet beperkt tot regels die volgens het nationale recht als procesrecht worden aangemerkt. Zie Stein 2024, p. 45; Lindenbergh & Samsom 2023, p. 1898.
Deze procedurele autonomie voor lidstaten wordt begrensd door het doeltreffendheidsbeginsel en gelijkwaardigheidsbeginsel.
Zie bijvoorbeeld HvJ EG 20 september 2001, C-453/99, ECLI:EU:C:2001:465, punt 29 (Courage/Crehan); arrest Manfredi, punt 62. Zie ook L.A.D. Keus, Europees privaatrecht (Monografieën BW, deel A30), Deventer: Wolters Kluwer 2024, p. 91 e.v.
Er is dus slechts procedurele autonomie voor lidstaten voor zover het Unierecht zelf niet voorziet in een regeling. In het geval van de AVG is er inderdaad een regeling, namelijk artikel 82 AVG. De AVG bevat daarmee een zelfstandige grondslag of remedie voor het recht op schadevergoeding. Het artikel geeft de constitutieve voorwaarden voor aansprakelijkheid, namelijk er moet sprake zijn van: een inbreuk; schuld;
Al wordt het bestaan van schuld vermoed (zie paragraaf 6.1).
schade en een causaal verband. Ook volgt uit artikel 82 AVG een relativiteitsvereiste: uitsluitend natuurlijke personen kunnen een beroep doen op dit artikel. Uit de rechtspraak blijkt dat die vereisten autonoom en uniform dienen te worden uitgelegd, aangezien zij niet uitdrukkelijk verwijzen naar het recht van de lidstaten.
Arrest Österreichische Post, punt 29.
Artikel 82 AVG heeft daardoor trekken van maximumharmonisatie.
Episcopo 2024, p. 90-91. Vergelijk ook D. Leczykiewicz, ‘Compensatory remedies in EU law: The relationship between EU law and national law’, in: P. Giliker (red.), Research Handbook on EU Tort Law, Cheltenham: Edward Elgar Publishing 2017, p. 71-84.
De zelfstandige grondslag van artikel 82 AVG heeft vooral meerwaarde voor de betrokkene vanwege de autonome uitleg van het schadebegrip. Die autonome uitleg zorgt voor een verruiming van het schadebegrip zoals we dat kennen onder het nationale aansprakelijkheidsrecht, bijvoorbeeld door de erkenning van het ‘verlies van controle over persoonsgegevens’ als juridisch relevante schadepost.
Hoewel artikel 82 AVG de constitutieve voorwaarden geeft voor aansprakelijkheid en het recht op schadevergoeding, blijft de uitvoering van deze remedie op cruciale punten afhankelijk van het nationale recht.
Vergelijk ook Drijber 2024, p. 46. Hij heeft het over een ‘symbiotische relatie’ tussen het Unierecht/de AVG en het nationale recht. Zie ook al eerder Van der Kooij & Van Kralingen 2022, p. 64-65.
De AVG regelt bijvoorbeeld niets over de vraag hoe bij een schadeclaim op grond van artikel 82 AVG bewijs moet worden geleverd.
Arrest Agentsia po vpisvaniyata/OL, punt 167. Zie ook arrest VB/Natsionalna agentsia za prihodite, punt 60. Zie ook Gülcür 2024, p. 211; Stein 2024, p. 141.
Dat betekent dat lidstaten procedurele autonomie hebben op dit punt. Een bepaald type schade kan volgens de definitie van het Hof van Justitie voor vergoeding in aanmerking komen – zoals het verlies van controle over persoonsgegevens – maar als de nationale rechter in veel gevallen er strenge bewijsvereisten op nahoudt dan zal de erkenning van die vergoedbare schade door het Hof een lege huls blijken. Ook regels rondom schadebegroting vallen binnen de procedurele autonomie van lidstaten. Op grond van nationale regels kan de nationale rechter zelfs een bedrag toekennen voor de vergoeding van immateriële schade dat zo laag is dat betrokkenen het niet zinvol achten om te gaan procederen.
Dit staat bekend als het probleem van ‘rationale apathie’. Zie T.E. van der Linden & T.F. Walree, ‘De collectieve procedure als oplossing voor het privaatrechtelijke handhavingstekort bij een datalek?’, AV&S 2018/20, afl. 4, p. 105-113.
Kortom: ondanks het bestaan van een eigen remedie in artikel 82 AVG is er een ruime mate van procedurele autonomie voor lidstaten op het gebied van regels rondom bewijs en schadebegroting. Die regels spelen een doorslaggevende rol bij de toekenning en begroting van een schadevergoeding.
Tegelijkertijd vraag ik me af hoe ruim de procedurele autonomie voor lidstaten zal blijven, maar óók of die procedurele autonomie in werkelijkheid (nu al) niet minder groot is dan het Hof lijkt te suggereren. De arresten van het Hof bevatten namelijk al meerdere inperkingen van de procedurele autonomie, zoals ten aanzien van de regels voor het bewijzen van de normschending en schade. Het Hof oordeelt bijvoorbeeld in VB/Natsionalna agentsia za prihodite dat bij een schadeclaim op grond van artikel 32 AVG de bewijslast rust op de verwerkingsverantwoordelijke. Daarnaast volgt uit het arrest dat een deskundigenrapport geen noodzakelijk bewijsmiddel is voor de verwerkingsverantwoordelijke in het kader van het aantonen van ‘passende maatregelen’. Blijkbaar is er ten aanzien van sommige bewijsregels dus toch géén procedurele autonomie. Daardoor rijst de vraag of het Hof de lidstaten in het vervolg ook iets zal opleggen over de geschiktheid van andere bewijsstukken, zoals over hoe de betrokkene dient aan te tonen dat hij immateriële schade lijdt als gevolg van de inbreuk op de AVG.
Ten aanzien van schadebegroting geldt iets soortgelijks. Zo heeft het Hof herhaaldelijk benadrukt dat de AVG geen regels stelt over de vaststelling van een op artikel 82 AVG gebaseerde schadevergoeding, en dat het ‘aan de lidstaten staat om criteria vast te stellen’ aan de hand waarvan het bedrag van de schadevergoeding kan worden bepaald.
Arrest GP/juris, punt 63.
Tegelijkertijd identificeert het Hof tal van randvoorwaarden die diezelfde procedurele autonomie inperken. Zo mag bij de schadeberekening alleen rekening worden gehouden met de ‘concreet geleden schade’, en mogen de ‘ernst van de inbreuk’ of de ‘mate van schuld’ en de (andere) criteria van artikel 83 AVG niet worden gebruikt bij de berekening van de schadevergoeding.
Arrest GP/juris, punten 64-65.
Ook hier staat het de lidstaten kennelijk dus niet geheel vrij om de criteria vast te stellen aan de hand waarvan het bedrag van de schadevergoeding kan worden bepaald.
Het voorgaande roept de vraag op welke verdere inperkingen op het punt van schadebegroting zullen volgen. Ik vraag me bijvoorbeeld af of de vordering tot winstafdracht (artikel 6:104 BW) nog mogelijk is binnen de gestelde kaders van het Hof van Justitie. Bij een beroep op deze bepaling kan de rechter de schade van de betrokkene begroten op het bedrag van de winst (of een gedeelte daarvan) dat de verwerkingsverantwoordelijke maakte door de AVG-inbreuk.
Zie uitgebreid T.F. Walree, ‘De potentie van winstafdracht bij inbreuken op de AVG’, in: A.U. Janssen & T.F. Walree (red.), Winstafdracht in het privaatrecht (Onderneming en Recht, deel 147), Deventer: Wolters Kluwer 2024, p. 215.
Dit kan betekenen dat een betrokkene een hogere vergoeding krijgt dan zijn daadwerkelijke schade. Het is de vraag in hoeverre dit past binnen het principe van ‘volledige, daadwerkelijke en integrale vergoeding’.
Wat overigens niet helpt bij de vaststelling van de taakverdeling tussen het Unierecht/de AVG en het nationaal recht is dat het onderscheid tussen de materiële, constitutieve voorwaarden van artikel 82 AVG en de procedurele of bewijsrechtelijke aspecten daarvan soms moeilijk te maken is.
Vergelijk ook M. Dougan, ‘The Vicissitudes of Life at the Coalface: Remedies and Procedures for Enforcing Union Law before the National Courts’, in: P. Craig & G. de Búrca, The Evolution of EU Law, Oxford: Oxford University Press 2011, p. 434-435. Zij hebben het diffuse onderscheid tussen ‘substantive Union law’ en ‘national procedural autonomy’. Zie ook Van der Kooij & Van Kralingen 2022, p. 64.
Het is daarom niet altijd duidelijk waar het Unierecht eindigt en waar de procedurele autonomie van lidstaten begint.
Zie ook Gülcür 2024, p. 210.
Dit probleem speelt bijvoorbeeld bij het vereiste van het causaal verband. Dat vereiste verwijst niet uitdrukkelijk naar het recht van de lidstaten, zodat het autonoom en uniform moet worden uitgelegd. De bewijsvoering die nodig is om het causaal verband aan te tonen, valt echter weer onder de procedurele autonomie van lidstaten.
Vergelijk ook HvJ EU 12 december 2019, C-435/18, ECLI:EU:C:2019:1069, punt 25 (Otis e.a.); arrest Kone, punten 32-33.

Conclusie

Het Hof van Justitie geeft in zijn elf arresten veel meer duidelijkheid aan de nationale rechter over de verschillende vereisten van artikel 82 AVG. De meest in het oog springende verduidelijkingen zijn dat het schadebegrip autonoom en ruim moet worden uitgelegd en dat er geen schadedrempel mag worden gehanteerd door lidstaten. Dit vormde de opmaat naar de erkenning van nieuwe schadesoorten, zoals het ‘verlies van controle over persoonsgegevens’. Dat verschaft meer zekerheid over de vergoedbare schade bij AVG-inbreuken dan voorheen.
Toch ben ik kritisch over de gevolgtrekking dat een ruimer en autonoom schadebegrip veel vaker tot toekenning van schadevergoeding zal leiden. Hoewel de nationale rechter er niet meer omheen kan dat het verlies van controle over persoonsgegevens vergoedbare immateriële schade kan zijn, wordt de wijze waarop die schade moet worden bewezen niet geregeld door de AVG. Volgens het principe van procedurele autonomie is het daarom aan de nationale rechter om te beoordelen of die schade bewezen is.
Vergelijk ook over de feitelijke beslisruimte van de rechter S.D. Lindenbergh, ‘Over collectieve afdoening van smartengeldvorderingen, NJB 2024/1050, afl. 17, p. 1311.
De toekenning van schadevergoeding valt of staat dus bij de bewijsstandaarden van het nationale recht. Daar komt nog bij dat de hoogte van de schadevergoeding wordt bepaald door het nationale recht. Daardoor ontstaat het beeld dat de arresten op het punt van de vergoedbare schade misschien minder impact hebben dan men op voorhand zou denken.
Tegelijkertijd is het de vraag of de regels rondom bewijs en schadebegroting voor ‘eeuwig’ binnen de procedurele autonomie van lidstaten zullen blijven. De uiteenlopende regels van de lidstaten werken immers niet in het voordeel van een ‘coherente en homogene toepassing’ van de AVG. Mogelijk is het nodig dat het Hof in de toekomst ook iets zal moeten zeggen over de vraag hoe schade moet worden bewezen door de betrokkene of op welke wijze schade moet worden begroot.
Regels van het Hof van Justitie op het gebied van bewijs en schadebegroting zullen een ingrijpende inperking zijn van de procedurele autonomie van lidstaten, maar mogelijk de enige oplossing om tot een meer coherente toepassing van de AVG te komen. Bovendien is het ‘afpakken’ van procedurele autonomie door de Uniewetgever en/of het Hof van Justitie niet vreemd. In deze bijdrage signaleerde ik namelijk dat het Hof op enkele punten al inperkingen heeft gemaakt ten aanzien van bewijs en schadebegroting, zoals ten aanzien van de bewijslastverdeling bij schadeclaims wegens de schending van artikel 32 AVG (zie paragraaf 3.2) of ten aanzien van de criteria bij schadebegroting (zie paragraaf 8.6). Daarnaast komt deze dynamiek van ‘geven en nemen’ ook terug binnen andere rechtsgebieden waarin er een zekere taakverdeling is tussen Unierecht en nationaal recht.
Zie bijvoorbeeld arrest Marshall, punt 34; HvJ EG 5 maart 1996, C-46/93 en C-48/93, ECLI:EU:C:1996:79, punt 87 (Brasserie du Pêcheur & Factortame); arrest Manfredi, punt 100. Zie ook Van der Kooij & Van Kralingen 2022, p. 65; Drijber 2024.
In de komende arresten over artikel 82 AVG wordt het interessant om te volgen hoe de taakverdeling tussen het Unierecht en nationaal recht zich zal gaan ontwikkelen.