William D'Britto
Hansko Broeksteeg
René Pahud de Mortanges, Barnaby Leitz
Jouke Posthumus
Mitra Tydeman-Yousef
Victor van Bijlert
Juridische benaderingen van het pastafarisme
Op 9 november 2021 deed het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) uitspraak in de zaak-De Wilde, die draait om de vraag of het pastafarisme een religie is. In deze bijdrage ga ik in op de vraag welke benaderingen de (Nederlandse) rechter toepast om het pastafarisme juridisch te duiden én welke benaderingen in de literatuur zijn geopperd. In paragraaf 2 ga ik kort in op het pastafarisme en op de aanleiding voor de rechtsgang naar, uiteindelijk, het EHRM. In de daarop volgende paragrafen komen de juridische benaderingen van het pastafarisme aan bod, eerst die van de rechter (paragraaf 3 en 4) en vervolgens in de literatuur (paragraaf 5). Ik sluit af met conclusies, waarbij ik de vraag beantwoord of de rechterlijke benadering van het pastafarisme mijns inziens de juiste is.
Het pastafarisme staat ook wel bekend als de Kerk van het Vliegend Spaghettimonster. De beweging is ontstaan uit onvrede met een besluit van de Kansas State Board of Education.Het EHRM geeft een mooi overzicht van het ontstaan van het pastafarisme en van zijn geloofsartikelen. Zie EHRM 21 november 2021, no. 9476/19, par. 20-33. Dit bestuur maakte in 2005 bekend, dat het de theorie van intelligent design – een alternatief voor de evolutietheorie – aan het curriculum van scholen zou toevoegen. Dit besluit zinde Bobby Henderson, de stichter van het pastafarisme, niet. Hij publiceerde een open brief op internet, waarin hij stelde dat het Vliegend Spaghettimonster het universum heeft geschapen en dat deze theorie ook onderwezen zou moeten worden. Vervolgens ontstond de Kerk van het Vliegend Spaghettimonster, overigens zonder formele organisatie of lidmaatschap. De leden noemen zich pastafari. Onderdeel van het pastafarisme zijn de ideeën dat de moderne mens afstamt van piraten (pastafari kleden zich nog weleens als piraatDe TU Delft verbood een promotie in een piratenpak: delta.tudelft.nl/article/geen-promotie-piratenpak.) en dat er een hemel is met een biervulkaan en een stripperfabriek.Zie: kerkvanhetvliegendspaghettimonster.org. Henderson publiceerde in 2006 het Evangelie van het Vliegend Spaghettimonster. Daartoe behoren de Acht Liever-Nietjes en een canon van zogenoemde heilige teksten (The Loose Canon), bestaande uit een Oud en een Nieuw Testament, die weer zijn onderverdeeld in boeken. De hierna te bespreken uitspraak van het EHRM is door de Kerk van het Vliegend Spaghettimonster inmiddels aangemerkt als heilige tekst.Zie: kerkvanhetvliegendspaghettimonster.org/uitspraak-van-het-ehrm-is-een-pastafarische-heilige-tekst, geraadpleegd april 2022. Henderson wordt als profeet aangeduid.Zie: kerkvanhetvliegendspaghettimonster.org/tag/bobby-henderson, geraadpleegd april 2022.
Een nog niet genoemd onderdeel van het pastafarisme is het dragen van een vergiet als hoofddeksel. Veel rechtszaken van pastafari gaan over het dragen van een vergiet op pasfoto’s, bedoeld voor officiële documenten, zoals paspoorten en andere identiteitsbewijzen. Ook de zaak-De Wilde gaat daarover. Zij vraagt in 2016 een rijbewijs en een identiteitsbewijs aan bij de burgemeester van Nijmegen. Het besluit van de burgemeester hield echter in, dat zij niet met een vergiet op het hoofd op een pasfoto mocht staan, bedoeld voor deze documenten. De foto voldoet dan niet aan de acceptatiecriteria van de Paspoortuitvoeringsregeling en bijbehorende fotomatrix. Deze regeling is ook van toepassing op pasfoto’s voor rijbewijzen.Zie art. 33 lid 1 lid onder d, Reglement rijbewijzen jo. art. 1 Regeling eisen pasfoto’s. Kort gezegd is het niet toegestaan om met een hoofddeksel op een pasfoto te staan. Daarop bestaat niettemin een uitzondering, vastgelegd in artikel 28 lid 3 van deze regeling, die inhoudt dat indien een aanvrager kan aantonen dat godsdienstige of levensbeschouwelijke redenen zich verzetten tegen het niet bedekken van het hoofd, een hoofddeksel wél is toegestaan. Meestal gaat het dan om een hoofddoek of een tulband. De Wilde deed een beroep op deze uitzondering, maar de burgemeester van Nijmegen oordeelde dat van een godsdienst of levensovertuiging geen sprake is. Bezwaar baatte De Wilde niet en zij stelt beroep in bij de rechtbank.
In beroep draait de rechtbank Overijssel om de hete brei heen. Zij laat in het midden of het pastafarisme een religie is, maar stelt vast dat appellante niet heeft aangetoond dat het dragen van een vergiet als ‘gebod’ van het pastafarisme een verplichting is. De kernoverweging luidt als volgt:
‘Daargelaten of de kerk van het Vliegend Spaghettimonster kan worden beschouwd als een religie of levensbeschouwelijke stroming, is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet heeft aangetoond dat het pastafarisme het bedekken van het hoofd aan haar voorschrijft. Het mag zo zijn dat het vergiet door het pastafariërs als een heilig object wordt beschouwd dat wordt gedragen om het Vliegend Spaghettimonster te eren, maar enige verplichting daartoe is er niet. Het pastafarisme kent immers geen verplichtingen of beperkingen, alleen een achttal ‘liever nietjes’. Het onbedekt laten van het hoofd wordt daarin niet genoemd. De omstandigheid dat eiseres naar haar zeggen het vergiet elke dag en overal behalve thuis draagt omdat zij dit als een plicht ziet, is dan ook een eigen keuze waarvoor de uitzondering van artikel 28, derde lid, van de PUN niet bedoeld is’.Rb. Overijssel 25 juli 2017, ECLI:NL:RBOVE:2017:2970, r.o. 5.3.
Deze benadering valt enerzijds aan te merken als een ontwijkende benadering: de rechtbank gaat de vraag uit de weg of het pastafarisme een religie is en daarmee of appellante een beroep kan doen op de uitzondering van artikel 28, derde lid, van de Paspoortuitvoeringsregeling. De redenering van de rechtbank bevat echter ook kenmerken van een subjectieve benadering: als appellante meent dat het pastafarisme een godsdienst is, wil de rechtbank daar wel in meegaan. De rechtbank toetst dan aan de voorschriften van wat appellante aanduidt als haar godsdienst. Anders gezegd: in casu laat de rechtbank weliswaar in het midden of dat het pastafarisme een godsdienst is, maar wil zij dat kennelijk wel accepteren, omdat zij aan de voorschriften ervan toetst. De rechtbank kan immers pas aan deze voorschriften toetsen als sprake is van een godsdienst: dat is de ‘drempel’ van de godsdienstvrijheid.
Bij deze subjectieve interpretatie van godsdienst, kortom, aanvaardt de rechter hetgeen het individu bestempelt als zijn godsdienst, ook als zodanig. Deze interpretatie wordt daarom ook wel zelfinterpretatie genoemd: de gelovige bepaalt zelf wat tot zijn godsdienst behoort. Tegelijkertijd zal hij deze subjectieve interpretatie voorzichtig toepassen: met een beroep op zijn godsdienstvrijheid zou een ‘gelovige’ zich al te gemakkelijk aan wettelijke voorschriften kunnen onttrekken. Een ruimhartige toepassing van de subjectieve benadering kan betekenen dat de rokerskerk,rokerskerk.nl. die vooral is opgericht om het rookverbod in cafés te omzeilen, als een kerkgenootschap moet worden aangeduid. En hetzelfde zou gelden voor yogastudio’s, die in coronatijd open wilden blijven en zich om die reden afficheerden als kerk.Uitgebreid over de subjectieve interpretatiemethode: B.P. Vermeulen & B. Aarrass, ‘De reikwijdte van de vrijheid van godsdienst in een pluriforme samenleving’, in: A.J. Nieuwenhuis & C.M. Zoethout (red.), Rechtsstaat en religie, Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2009, p. 66-72; S. Philipsen & B.P. Vermeulen, ‘De spanning tussen subjectieve interpretatie en objectieve rechtsorde bij de uitleg van de vrijheid van godsdienst in artikel 9 EVRM’, in: H. Post & G. van der Schyff, Godsdienstvrijheid in de Nederlandse rechtsorde, Oisterwijk: Wolf Legal Publishers 2014, p. 27-32. Overigens verdedigde Vleugel in zijn proefschrift over het juridische begrip van godsdienst een gesubjectiveerd godsdienstbegrip, met een minimale objectivering: A. Vleugel, Het juridische begrip van godsdienst, Deventer: Kluwer 2018. In casu wil de rechter dus aanvaarden dat De Wilde een pastafari is die bepaalde geloofsvoorschriften naleeft (subjectieve benadering), maar het dragen van een vergiet behoort daar volgens de rechtbank niet toe.
In de objectieve benadering toetst de rechter of een gedraging naar objectieve maatstaven uitdrukking geeft aan een godsdienst of levensovertuiging. Het standaardarrest waarin deze benadering wordt toegepast is Zusters van Sint Walburga, waarvan de Hoge Raad oordeelde dat de activiteiten van deze ‘kloosterorde’ zich niet onderscheiden van een gewone seksclub en dat noch bij de betalende bezoekers, noch bij de ‘zusters’ enige religieuze ervaring was waar te nemen.HR 31 oktober 1986, NJ 1987/173, m.nt. Th.W. van Veen. Hiervoor noemde ik al de rokerskerk: een café-eigenaar die het rookverbod wil ontduiken, merkt zijn café als een tempel aan. Van de rokersreligie zouden rook, vuur en as de belangrijkste elementen zijn. De café-eigenaar construeerde derhalve een religie. Het zal voor de rechter niet moeilijk zijn om vast te stellen dat hier, naar objectieve maatstaven, sprake is van een gewoon café.Zie de Belgische zaak hierover: Corr. Gent 30 oktober 2012, onuitgegeven; J. Vrielink, ‘Gentse rechtbank gelooft niet in rokerskerk’, De Juristenkrant 21 november 2012, p. 1-2. Nadeel van deze objectieve benadering is dat zij uitgaat van herkenbare gedragspatronen van bestaande religies, met andere woorden van een vrij traditioneel concept van religie. Nieuwe godsdiensten worden dan wellicht niet als zodanig door de rechter (h)erkend.Zie voor deze interpretatiemethode verder de in noot 9 genoemde literatuur.
In de door De Wilde aangespannen zaak past de Afdeling de objectieve toets toe.Daarbij geldt overigens dat de Afdeling, in tegenstelling tot de rechtbank, niet meer de vraag naar godsdienst kon ontwijken, omdat de partijen in het geding een antwoord van de rechter wilden op de vraag of het pastafarisme als godsdienst is aan te merken. Zij sluit aan bij artikel 9 EVRM en de daaruit voortvloeiende jurisprudentie. Dat valt te verklaren, omdat de inhoud van artikel 6 Grondwet in sterke mate bepaald wordt door artikel 9 EVRM; het laatste artikel is vaak maatgevend voor de interpretatie van het eerste. De Afdeling stelt dan:
‘Volgens vaste jurisprudentie van het EHRM geldt als voorwaarde voor het aanmerken van een samenstel van opvattingen als een godsdienst of levensbeschouwing in de zin van artikel 9 van het EHRM, dat die opvattingen een zeker niveau aan overtuigingskracht, ernst, samenhang en belang bereikt hebben (…).’ABRvS 15 augustus 2018, JB 2018/146, m.nt. J.L.W. Broeksteeg, AB 2018/361, m.nt. G. Boogaard en J. Uzman, r.o. 9.
De Afdeling meent dat het pastafarisme niet aan deze criteria voldoet en motiveert dat uitgebreid. In de eerste plaats voldoet het niet aan het criterium van ernst: de oprichter van de Kerk van het Vliegend Spaghettimonster beschreef dit monster voor het eerst in een satirische open brief, het belangrijkste gebed is een persiflage van het ‘Onze Vader’ en de ‘liever-nietjes’ zijn een gekscherende variant op de Tien Geboden. In de tweede plaats is er onvoldoende samenhang. De Afdeling noemt als voorbeeld het verband dat de oprichter van de kerk legt tussen de vermindering van het aantal piraten na 1800 en de opwarming van de aarde.
De Afdeling komt in hoger beroep dus tot eenzelfde uitkomst als de rechtbank (het beroep is ongegrond), zij het langs een wezenlijk andere weg. De Afdeling volgt veeleer de redenering van de rechtbank Oost-Brabant in een andere, maar verregaand overeenkomstige zaak, omtrent een pasfoto die is geweigerd door de burgemeester van Eindhoven. Deze rechtbank overwoog dat het satirische element in het pastafarisme geen bijkomend aspect is, maar daarin zodanig overheerst dat niet wordt voldaan aan de in de jurisprudentie van het EHRM genoemde voorwaarden om als godsdienst of levensovertuiging te gelden:
‘Hoewel eiser kan worden toegegeven dat satire niet zonder meer uitsluit dat er sprake is van een geloof of levensbeschouwing, oordeelt de rechtbank, (…), dat de leer van de Kerk, in de woorden van de maatstaf van het EHRM, niet getuigt van voldoende serieusheid (‘seriousness’) om aangemerkt te kunnen worden als een godsdienst of levensbeschouwing in de zin van artikel 28, derde lid, van de PUN. De inschrijving van de Kerk bij de Kamer van Koophandel maakt dat niet anders.’Rb. Oost-Brabant 15 februari 2017, ECLI:NL:RBOBR:2017:762, r.o. 5.5.
Deze benadering van de rechtbank Oost-Brabant is overigens niet alleen objectief. Zij besteedt ook aandacht aan de geloofsbeleving van appellant:
‘Steun voor haar oordeel vindt de rechtbank in de omstandigheid dat eiser op de zitting niet in staat bleek diverse vragen van de rechtbank over de inhoud van zijn geloof, bijvoorbeeld over de rol die piraten daarin spelen of over de betekenis van de ‘liever-nietjes’ en de daarin voorkomende anachronismen, zelfstandig te beantwoorden. Van een serieuze beleving van een geloof of levensbeschouwing bij eiser is ter zitting niet gebleken.’Ibidem, r.o. 5.6.
De Afdeling doet dat overigens ook. Zij overweegt dat appellante aannemelijk heeft gemaakt, dat zij het vergiet buitenshuis altijd draagt, ook al ondervindt zij daar hinder van in de maatschappij. Maar, zo stelt de Afdeling vast,
‘haar schriftelijke en mondelinge toelichtingen hebben een globaal en abstract karakter, en zijn niet van dien aard dat daarmee aannemelijk gemaakt is dat sprake is van een door haar aangedragen stroming of individuele variant binnen het pastafarisme die wel zou voldoen aan criteria als ernst en samenhang (…).’ABRvS 15 augustus 2018, JB 2018/146, m.nt. J.L.W. Broeksteeg, AB 2018/361, m.nt. G. Boogaard en J. Uzman, r.o. 10.1
Op de uitspraak van de Afdeling kwam de kritiek dat zij al te zeer steunt op de objectieve benadering. Dat het pastafarisme onvoldoende samenhang heeft, zou bijvoorbeeld ook gelden voor andere, gevestigde godsdiensten.C. Grütters & A. Terlouw, ‘Niet te geloven’, NTM/NJCM-Bulletin 2019, afl. 2, p. 159-170. Deze godsdiensten kennen ook dogma’s die niet logisch verklaarbaar zijn of onwaarschijnlijk kunnen voorkomen.Kerkvader Tertullianus zei al: credo quia absurdum. In dat opzicht is de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant duidelijker: het satirische element overheerst, zodat van een godsdienst geen sprake kan zijn.
Het EHRM komt tot eenzelfde conclusie als de Afdeling. Sterker nog, het lijkt de uitspraak van de Afdeling te omarmen. Het overweegt dat de Afdeling de criteria van het EHRM naar behoren heeft toegepast (‘duly applied’, paragraaf 52), dat de uitspraak zorgvuldig is afgewogen (‘carefully measured’) en dat deze niet arbitrair of onlogisch lijkt (paragraaf 53). Niettemin geeft het EHRM ook een eigen benadering. Daar waar de Afdeling eindigde met een korte subjectieve toets, begint het EHRM daarmee:
‘The Court is mindful that the right enshrined in Article 9 would be highly theoretical and illusory if the degree of discretion granted to States allowed them to interpret the notion of religious denomination so restrictively as to deprive a non-traditional and minority form of a religion of legal protection. Such limitative definitions have a direct impact on the exercise of the right to freedom of religion and are liable to curtail the exercise of that right by denying the religious nature of a faith (…).’EHRM 21 november 2021, no. 9476/19, par. 50.
Het EHRM laat hier zien dat een al te objectieve benadering van godsdiensten nieuwe (niet-traditionele) en minderheidsreligies kan beperken en dat er dus oog moet zijn voor de ‘religious nature of a faith’. Het geeft echter ook weer dat een ruime interpretatie niet betekent dat alle handelingen of overtuigingen worden beschermd door artikel 9 EVRM. Daarmee komt het tot een objectieve interpretatie van het pastafarisme:
‘The Court had held that the right to freedom of thought, conscience and religion denotes only those views that attain a certain level of cogency, seriousness, cohesion and importance.’Ibidem, par. 51.
Het EHRM grijpt daarvoor terug naar eerdere jurisprudentie, waarbij het onder meer Eweida e.a./het VK noemt.EHRM 15 januari 2013, ECLI:CE:ECHR:2013:0115JUD004842010. Niettemin zijn de criteria ‘cogency, seriousness, cohesion and importance’ ouder. Zij vloeien voort uit Campbell en Cosans/het VK.ECieRM 25 februari 1982, ECLI:CE:ECHR:1982:0225JUD000751176. Daarbij is het belangrijk waarde te hechten aan de formulering van ‘a certain level’. Het EHRM vereist dus niet een uitgekristalliseerde godsdienst, of een godsdienst die onder alle omstandigheden samenhang of ernst vertoont. Het vereist wel dat een godsdienst een bepaalde mate (of in de woorden van de Afdeling: een zeker niveau) van overtuigingskracht, ernst, samenhang en belang heeft.
Na deze algemene overwegingen komt het EHRM tot een beoordeling van het pastafarisme. Het EHRM stelt, zoals gezegd, vast dat de Afdeling een zorgvuldige uitspraak heeft gedaan. Het voegt daaraan toe, dat het pastafarisme is ontstaan als een protest tegen de introductie van ‘intelligent design’ in het curriculum van scholen in Kansas. Het pastafarisme bekritiseert de bevoorrechte positie van sommige religies, vooral het christendom, maar het parodieert ook andere religies. Het zijn deze omstandigheden ‘and in particular in view of the very aims for which the Pastafarian movement was founded’, met andere woorden het eigenlijke doel van de stichting van de beweging, dat geen sprake is van godsdienst of overtuiging in de zin van artikel 9 EVRM (paragraaf 53 en 54).
Zowel de Afdeling als de rechtbank Oost-Brabant en het EHRM benaderen het pastafarisme met een objectieve toets. Zij menen dat het pastafarisme niet voldoet aan de door het EHRM geformuleerde criteria van overtuigingskracht, ernst, samenhang en belang, in het bijzonder de ernst en de samenhang. Wel besteden zij, mijns inziens terecht, kort aandacht aan de subjectieve toets. De nationale rechters gaan dan in op de geloofsbeleving; het EHRM noemt alleen dat de objectieve toets niet altijd maatgevend kan zijn.
In de literatuur is nog wel eens gepleit voor een pragmatische benadering van het pastafarisme. Grütters en Terlouw stellen bijvoorbeeld dat de Afdeling de vraag had kunnen stellen: kan de persoon met het vergiet op het hoofd geïdentificeerd worden aan de hand van de overgelegde pasfoto? Omdat dat het geval is, stellen zij de vervolgvraag: wat is nu eigenlijk het probleem?Grütters & Terlouw 2019, p. 159-170. Ook Boogaard en Uzman menen in hun annotatie van de uitspraak van de Afdeling, dat deze minder principieel had hoeven zijn. Zij verwijzen onder meer naar de Oostenrijkse praktijk, waarin het wel mogelijk is om met een vergiet als hoofddeksel op pasfoto’s voor officiële documenten te staan. AB 2018/361. Kortom, als iemand met een vergiet op de foto wil staan en zijn of haar gezicht is goed zichtbaar, waarom laten we dat dan niet toe? En dat zou natuurlijk niet alleen voor het vergiet gelden, maar ook voor andere hoofddeksels, die personen op een pasfoto zouden willen dragen.
Van Sasse van Ysselt stelt hierover dat de wetgever en de overheid een marge toekomt, om zekere gelijkenis-, uniformiteits- en neutraliteitseisen te stellen aan officiële documenten. Dit argument overtuigt mij niet, omdat de toelaatbaarheid van hoofddeksels niet bij voorbaat in de weg staat aan gelijkeniseisen of uniformiteitseisen, en indien breed toegestaan ook niet aan neutraliteitseisen. Minder juridisch, maar steekhoudender lijkt mij zijn tweede argument: ‘De pragmatische benadering is sympathiek en denkbaar, maar komt mij uiteindelijk voor als een verlegenheidsbenadering ingegeven door schroom een grens te trekken in het postmoderne landschap van religies, opvattingen en overtuigingen voor zover het gaat om de benodigde objectvaststelling van de vrijheid van godsdienst of overtuiging.’P.B.C.D.F. van Sasse van Ysselt, ‘De Wilde t. Nederland (EHRM, nr. 9476/19) – Pastafarisme (Kerk van het Vliegend Spaghettimonster) niet beschermd door godsdienstvrijheid’, EHRC Updates 28 januari 2022. In zijn redenering valt vooral op: ‘de benodigde objectvaststelling’. Ik ben het met Van Sasse van Ysselt eens, dat het nodig kan zijn om vast te stellen of een bepaalde handeling onder de reikwijdte van de vrijheid van godsdienst valt. De pragmatische opvatting kan namelijk ad ultimo tot gevolg hebben, dat allerlei handelingen tot een godsdienst behoren, maar dat het begrip godsdienst daarmee wordt uitgekleed en nauwelijks onderscheidend vermogen meer heeft. Een bepaalde objectivering is in dat opzicht nodig. Aan de pragmatische benadering kleeft zogezegd hetzelfde bezwaar als aan de subjectieve: het begrip godsdienst kan zo ver worden opgerekt, dat handelingen die daarmee objectief niet van doen hebben, toch onderdeel daarvan worden.
De overheersende benadering van het pastafarisme is: objectief en een vleugje subjectief. Is dat nu de juiste benadering? Wat mij betreft wel. Vooropgesteld, de rechter (of een bestuursorgaan) zal niet snel willen treden in de vraag of een overtuiging valt aan te merken als een godsdienst of levensovertuiging. Hij is immers geen theoloog. Maar soms zal hij moeten. De Afdeling bijvoorbeeld werd door partijen expliciet gevraagd om een oordeel over de vraag of het pastafarisme een godsdienst is.Daarom overtuigt de kritiek van pastafari in de (social) media, dat de overheid of de rechter niet heeft vast te stellen wat een religie is, niet. Ook als partijen daarop niet hadden aangedrongen, kon zij daar moeilijk onderuit. Het gaat bij de toepassing van de Paspoortuitvoeringsregeling immers om een uitzondering vanwege godsdienst. Dan moet daarvan sprake zijn voordat de uitzondering toepassing vindt.Van Sasse van Ysselt 2022. Dat geldt ook voor andere vragen: gewetensbezwaren vanwege godsdienst, het binnentreden in kerkdiensten, rituele slacht, beledigingsdelicten, het vaststellen van richting in het bijzonder onderwijs, etc.
Kortom, de rechter (of een bestuursorgaan) zal soms moeten vaststellen of een overtuiging een godsdienstige of levensbeschouwelijke is. Dan zal er ruimte moeten zijn voor zelfinterpretatie, ofwel de subjectieve benadering, maar deze benadering kent haar grenzen. Ook Vleugel benadrukt dat in zijn proefschrift: hoewel zelfinterpretatie aantrekkelijk is, kan deze interpretatie niet onder alle omstandigheden gelden. Rechtssubjecten kunnen aldus voor zichzelf een vrijheidssfeer creëren (Zusters van Sint Walburga, Rokerskerk), waarbij theoretisch zelfs maatschappelijk ongewenste effecten (geweld) tot de godsdienstuitoefening gerekend kunnen worden. Bovendien zou het onderscheid van godsdienst enerzijds en de meningsuiting of de verenigingsvrijheid anderzijds steeds moeilijker te maken zijn.A. Vleugel, Het juridische begrip van godsdienst, Deventer: Wolters Kluwer 2018, p. 418-419. De bezwaren van Vleugel kwamen in dit artikel ook aan bod met betrekking tot de jurisprudentie over de pastafari. Zij laten duidelijk zien dat aan de subjectieve benadering wezenlijke nadelen kleven.
Dan wordt de objectieve benadering relevant, die de Afdeling en het EHRM hebben toegepast. Niettemin kent ook die benadering haar grenzen. Ook bij de toepassing van deze objectieve benadering moet er oog blijven voor de subjectieve benadering: zoals gezegd is het voor nieuwe godsdiensten moeilijk om zich (juridisch) te vestigen. De rechter zal nieuwe godsdiensten daarom altijd enigszins welwillend tegemoet moeten treden. Vleugel wil daarom een minimale objectiveringstoets, die er vooral in bestaat dat de rechter toetst of het rechtssubject dat een beroep doet op de godsdienstvrijheid oprecht is in zijn religieuze claim.Vleugel 2018, p. 431-434. Dat lijkt mij echter al te minimaal. In de eerste plaats geldt dat daarmee de interpretatie van godsdienst toch weer subjectiever wordt. In de tweede plaats zijn de mogelijkheden van de rechter om oprechtheid te toetsen uiteindelijk beperkt. Hij is geen theoloog, maar evenmin een psycholoog.
Ik zou, kortom, menen dat de rechterlijke vaststelling van godsdienst op de volgende wijze moet (of: kan) geschieden. De rechter zal eerst ruimte moeten bieden voor een subjectieve benadering van godsdienst. Omdat de vrijheid van godsdienst een grondrecht is, zal er voldoende ruimte moeten zijn voor zelfinterpretatie. Maar zodra er twijfel bij de rechter ontstaat, of een bepaalde handeling aan te merken valt als een godsdienstige handeling, dan zal hij een objectieve toets moeten toepassen. De criteria die het EHRM daarvoor heeft ontwikkeld en de Nederlandse rechter heeft overgenomen (‘a certain level of cogency, seriousness, cohesion and importance’), lijken hiervoor vooralsnog te volstaan. De pastafari-zaken, die ik in dit artikel heb behandeld, illustreren dat.
Ten slotte: dat de pastafari geen beroep kunnen doen op de vrijheid van godsdienst betekent niet dat zij hun boodschap niet zonder grondrechtelijke bescherming kunnen verkondigen.Vergelijk: Van Sasse van Ysselt 2022. Zie ook mijn noot onder: ABRvS 15 augustus 2018, JB 2018/146. Geloofskritiek is vanzelfsprekend toegestaan, maar deze kritiek valt niet onder de vrijheid van godsdienst maar onder de vrijheid van meningsuiting. Ik sluit daarom af met een belangrijke overweging van de Afdeling:
‘De Afdeling erkent het grote belang om in vrijheid satirische kritiek te kunnen uiten op religieuze dogma’s, instituties en religies. Dergelijke kritiek, ook al heeft zij betrekking op godsdienst, is daarmee zelf nog niet aan te merken als een godsdienst welke door genoemde grondrechten bestreken wordt. (…) Op dergelijke satire en parodie is de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging niet van toepassing, (…). Daarvoor is veeleer de vrijheid van meningsuiting relevant.’ABRvS 15 augustus 2018, JB 2018/146, m.nt. J.L.W. Broeksteeg, AB 2018/361, m.nt. G. Boogaard en J. Uzman, r.o. 9.4.