Auke Dijkstra
Niels Rijke
Hansko Broeksteeg
Aangever of procespartij? Een rechtsvergelijkend onderzoek naar de positie van de klager in het protestants kerkelijk tuchtrecht
De positie van de klager is in de (seculier) tuchtrechtelijke literatuur een centraal thema. Illustratief is de uitgebreide aandacht die voormalig rechter en hoogleraar rechtspraak J.D.A. den Tonkelaar aan dit onderwerp geeft in zijn artikel ‘Terugkerende vragen in het tuchtrecht’ in een Ars Aequi-themanummer over tuchtrecht.J.D.A. den Tonkelaar, ‘Terugkerende vragen in het tuchtrecht’, AA 2016/0564 (hierna: Den Tonkelaar, AA 2016/0564). Ook in een bijdrage van een andere auteur in dat themanummer komen de ontwikkelingen rondom de positie van de klager in het tuchtrecht aan bod.L.E. de Groot-van Leeuwen, ‘Tuchtrecht voor de juridische beroepen: wee en wel’, AA 2016/0528 (hierna: De Groot-van Leeuwen, AA 2016/0528). De rol van de klager in een tuchtrechtelijke procedure kan variëren van enkel aangever tot een volwaardige procespartij. In het eerste geval beperkt de rol van de klager zich op hoofdlijnen tot het indienen van de klacht of melding. Als naar aanleiding daarvan een tuchtrechtelijke procedure gaat lopen, is de klager daar niet meer rechtstreeks bij betrokken. Het andere uiterste is een volledig partijproces waarin de klager als volwaardige procespartij participeert. Algemeen beeld is dat in de recente geschiedenis van het tuchtrecht een verschuiving heeft plaatsgevonden naar een rol voor de klager als procespartij. Anders gezegd, het tuchtrecht heeft vandaag de dag meestal een accusatoir in plaats van een inquisitoir karakter. Dat houdt verband met een verschuiving van de opvattingen over het doel van het tuchtrecht.Den Tonkelaar, AA 2016/0564, p. 566-567 en De Groot-van Leeuwen, AA 2016/0528, p. 531. Bij het klassieke doel, het waarborgen van de kwaliteit van de beroepsuitoefening, voldoet een rol als melder. Zodra de bescherming van het individuele belang van een klager daarnaast een zelfstandig doel van het tuchtrecht wordt, ligt het voor de hand dat een klager ook meer bij de tuchtrechtelijke procedure betrokken wordt. Er zijn ook uitzonderingen op de hiervoor beschreven ontwikkeling van aangever naar procespartij. Een voorbeeld daarvan is het (relatief nieuwe) tuchtrecht banken. Daar heeft de melder niet de positie van procespartij. In de aangehaalde bijdrage van Den Tonkelaar komt het kerkelijk tuchtrecht slechts zijdelings aan bod. Dat vormt voor mij aanleiding om in dit artikel nader in te gaan op de positie van de klager in het protestants kerkelijk tuchtrecht.
In dit artikel staat de hiervoor geschetste problematiek rondom de (rechts)positie van de klager centraal met daarbij de focus op het protestants kerkelijk tuchtrecht. Centrale vraag daarbij is: hoe verhoudt de positie van de klager in het kerkelijk tuchtrecht van de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt zich tot de positie van de klager in (I) het kerkelijk tuchtrecht van de Protestantse Kerk in Nederland en de Gereformeerde Gemeenten en (II) het advocatentuchtrecht, medisch tuchtrecht en tuchtrecht banken? Het doel van dit artikel is om enerzijds de regeling van de positie van de klager in het protestants kerkelijk tuchtrecht en de theologische achtergronden daarvan te verhelderen en anderzijds om vanuit een (tucht)rechtsvergelijkend perspectief met andere groepen aanbevelingen te doen voor verbetering van die regeling.
Ik behandel het kerkrecht van de drie grootste kerkgenootschappen in Nederland waarvan het kerkrecht geordend is volgens het presbyteriaal-synodale stelsel: de Protestantse Kerk in Nederland (hierna: PKN), de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt (hierna: GKv) en de Gereformeerde Gemeenten (hierna: GG).Zie ook: L.C van Drimmelen, R. Vis & N. Landman, ‘Grondgedachten en organisatorische hoofdlijnen van het christendom, het jodendom en de islam’, in: L.C. van Drimmelen & T.J. van der Ploeg, Geloofsgemeenschappen en recht, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2014, p. 70. Uitgangspunt voor de vergelijking is het tuchtrecht van de GKv. Opmerking daarbij verdient dat de GKv inmiddels in een gevorderd stadium van een fusietraject met de Nederlands Gereformeerde Kerken (hierna: NGK) zijn.Voor meer informatie daarover zie: onderwegnaar1kerk.nl. Voor het nieuw te vormen kerkverband (hierna: fusiekerk GKv-NGK) is alleen nog maar een conceptkerkorde gepubliceerd.Specifiek voor het kerkelijk tuchtrecht is een nader rapport verschenen met een aantal aangepaste artikelen ten opzichte van de conceptkerkorde: onderwegnaar1kerk.nl/tucht-is-bewaring-christus. Nadere (landelijke) regelingen zijn nog niet opgesteld, waardoor een zelfstandige vergelijking met dat kerkrecht nu nog niet mogelijk is. Ik zal bij de behandeling van het kerkrecht van de GKv eventueel relevante wijzigingen in het toekomstig kerkrecht die uit de conceptkerkorde van de fusiekerk GKv-NGK volgen bespreken.
Wat betreft het seculier tuchtrecht vindt een vergelijking plaats met het advocatentuchtrecht, medisch tuchtrecht en het tuchtrecht banken. Relevant is het onderscheid tussen wettelijk tuchtrecht en niet-wettelijk tuchtrecht. De basis voor wettelijk tuchtrecht ligt in artikel 113 lid 2 Grondwet, dat luidt: ‘Tuchtrechtspraak door de overheid ingesteld wordt bij de wet geregeld.’ Uit de wetsgeschiedenis bij dit artikel blijkt dat de overheid dient te beoordelen of zij wettelijke regeling van tuchtrecht wenselijk vindt. Daarbij is bijvoorbeeld van belang of de overheid het algemeen belang betrokken acht bij de regeling van tuchtrechtspraak of dat er sprake is van voorziene zware tuchtstraffen.Kamerstukken II 1979/80, 16162, nr. 3, p. 13. Op basis hiervan bestaat een wettelijke regeling voor het tuchtrecht van de volgende vrije beroepen: accountants, advocaten, diergeneeskundigen, gerechtsdeurwaarders, gezondheidszorg, notarissen, scheepvaart, loodsen en octrooigemachtigden. In de literatuur is de meeste aandacht voor het wettelijk tuchtrecht. Het advocatentuchtrecht en medisch tuchtrecht zijn de twee grootste groepen (qua omvang van het aantal tuchtzaken) uit het wettelijk niet-hiërarchisch tuchtrecht, het tuchtrecht voor vertrouwensberoepen. Het gaat om beroepen waarbij de overheid vanwege de aard van het beroep wettelijke regeling van het tuchtrecht in het openbaar belang noodzakelijk acht. In die aard van het beroep is een duidelijke parallel zichtbaar met de functie van kerkelijke ambtsdragers, meer dan bij bijvoorbeeld economisch tuchtrecht. Zowel vanwege de aandacht in de literatuur en de ontwikkeling van het tuchtrecht als vanwege deze vertrouwensaard van de beroepen, ligt een vergelijking met wettelijk tuchtrecht voor vertrouwensberoepen voor de hand. Daarnaast behandel ik een vorm van niet-wettelijk tuchtrecht, aangezien kerkelijk tuchtrecht ook in die categorie van tuchtrecht valt. Ik heb daarbij gekozen voor het tuchtrecht banken omdat het tuchtrecht van relatief recente datum is.Den Tonkelaar, AA 2016/0564, p. 567. In zekere zin blijft de keuze voor groepen in deze rechtsvergelijking wat arbitrair.Denkbaar zou bijvoorbeeld zijn een vergelijking met het canoniek tuchtrecht van de Rooms-Katholieke Kerk en met andere vormen van niet-wettelijk tuchtrecht, zoals het sporttuchtrecht. De omvang van dit onderzoek maakt keuzes echter onvermijdelijk.
Belangrijk is om op te merken dat het kerkelijk tuchtrecht in wezen uit twee vormen van tuchtrecht bestaat: het tuchtrecht over ambtsdragers en het tuchtrecht over alle gemeenteleden. In dit onderzoek ligt vanwege de rechtsvergelijking de focus op ambtsdragers. Binnen de PKN is er voor ambtsdragers een andere tuchtprocedure dan voor gemeenteleden, er bestaat bijvoorbeeld verschil in de bevoegde instantie.De betreffende procedure geldt binnen de PKN niet alleen voor ambtsdragers, maar ook voor ‘hen die in een bediening zijn gesteld, alsmede over degenen die de bevoegdheid hebben voor te gaan in de eredienst’. In de GKv en de GG geldt echter dat ambtsdragers onderworpen zijn aan de procedure die voor alle gemeenteleden geldt. Daarnaast geldt, gelet op hun ambt, aanvullend het tuchtrecht over ambtsdragers. Bij die kerkgenootschappen zal ik om die reden zowel de regels die voor alle gemeenteleden als die alleen voor ambtsdragers gelden bespreken.
De opbouw van dit artikel is als volgt. Ik behandel eerst achtereenvolgens de toegang tot het tuchtrecht (paragraaf 3), het recht op informatie en de mogelijkheden ten aanzien van het leveren van inbreng in de procedure (paragraaf 4) en het recht op bezwaar en beroep (paragraaf 5). Bij elk onderwerp in paragraaf 3, 4 en 5 behandel ik eerst de toepasselijke kerkrechtelijke regels van de GKv. Daarop volgt een rechtsvergelijkend perspectief met (I) het kerkelijk tuchtrecht van de PKN en de GG en (II) het advocatentuchtrecht, medisch tuchtrecht en het tuchtrecht banken. In paragraaf 6 bespreek ik vervolgens een aantal Bijbelse gegevens en theologische noties vanuit de gereformeerde theologie die kunnen bijdragen aan het begrijpen en beoordelen van de kerkrechtelijke regels ten aanzien van de positie van de klager in een kerkelijke tuchtprocedure. Daarna volgt een evaluatie (paragraaf 7) en een slotbeschouwing (paragraaf 8).
Een tuchtrechtelijke procedure kan starten door een klager die een klacht indient. Dat kan een particulier zijn, bijvoorbeeld een cliënt of een beroepsgenoot, maar in sommige gevallen ook een organisatie. Soms is het ook het tuchtcollege zelf dat een tuchtrechtelijke procedure initieert. Relevant is daarom de vraag hoe de toegang tot het tuchtrecht is georganiseerd. In paragraaf 3.2 bespreek ik de kerkrechtelijke regels hierover in de GKv. In paragraaf 3.3 komen de andere groepen aan bod. Paragraaf 3.4 bevat een analyse.
In de regeling van het tuchtrecht in de kerkorde van de GKv staat het onderling vermaan tussen gemeenteleden centraal. De kerkorde bepaalt:
‘D52.1 De leden van de gemeente zijn van Godswege verplicht elkaar te steunen in de strijd tegen de zonde. Zij vermanen elkaar liefdevol naar de regel die Christus in Matteüs 18 heeft gegeven.
D52.2 Wanneer het onderling vermaan tot bekering en verzoening leidt, wordt geen mededeling aan de kerkenraad gedaan.
D52.3 Leidt het vermaan niet tot bekering, dan wordt de kerkenraad ingelicht.’
Kenmerkend is dat de kerkenraad (het orgaan dat leiding geeft aan een lokale protestantse gemeente) pas kan worden ingeschakeld nadat het onderling aanspreken niet het gewenste effect heeft gehad. In de zogenoemde memorie van toelichting bij de kerkorde wordt dit onderling vermaan de basis voor de christelijke tuchtuitoefening in de gemeente genoemd. De regel daarover in Mattheüs 18 is volgens de auteurs van de memorie van toelichting van algemene toepassing.Mattheüs 18:15 (SV) luidt: ‘Maar indien uw broeder tegen u gezondigd heeft, ga heen en bestraf hem tussen u en hem alleen; indien hij u hoort, zo hebt gij uw broeder gewonnen.’ In paragraaf 6.2 komt dit Bijbelgedeelte aan bod. De kerkorde van de GKv maakt om die reden ook geen onderscheid tussen openbare en verborgen zonden (zoals dat in het verleden wel werd gedaan en bijvoorbeeld bij de GG nog steeds wordt toegepast).Vgl. S. Griffioen, K. Harmannij, P.T. Pel & M. te Velde, Ontwerp kerkorde voor de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) in Nederland in opdracht van de Generale Synode Zwolle-Zuid 2008 opgesteld door deputaten herziening kerkorde, z.p. 2009, p. 59. Nadat de kerkenraad een melding heeft ontvangen, neemt de kerkenraad de zaak verder zelfstandig in behandeling.
In het meest recente concept van de nieuw kerkorde van de fusiekerk GKv-NGK blijft de hiervoor behandelde hoofdlijn hetzelfde. Het onderling toezicht tussen gemeenteleden behoudt een centrale plaats. Nieuw is dat een ‘tussenstap’ wordt ingebouwd voorafgaand aan het inschakelen van de kerkenraad. Een klager dient zich (na het onderling vermaan) eerst tot een ouderling te wenden, die zich vervolgens met ‘ambtelijke aansporing en waarschuwing’ tot de aangeklaagde richt. Pas als ook dat geen effect sorteert, wordt de gehele kerkenraad ingelicht, waarna de kerkenraad verantwoordelijk is voor de verdere tuchtprocedure.Aanvullend rapport Werkgroep toekomstige KO via de Regiegroep. Inzake alternatief hoofdstuk D, online te raadplegen via: onderwegnaar1kerk.nl/download/2644.
Hetgeen hiervoor is beschreven heeft betrekking op de tucht over alle gemeenteleden. De tucht over ambtsdragers (predikanten, ouderlingen en diakenen) wordt in de huidige kerkorde van de GKv geregeld bij de bepalingen over de (rechts)positie van die ambtsdragers in afdeling B van de kerkorde. Het gaat dan om de schorsing en afzetting uit het ambt. Daarnaast kan ook de hiervoor beschreven tucht over gemeenteleden op de betreffende (oud-)ambtsdrager worden toegepast. Door de plaatsing in titel B van de kerkorde blijft onduidelijk of algemene regels, zoals die over het onderling vermaan (D52 Kerkorde GKv) en de wijze van optreden en onderzoek (D54 Kerkorde GKv) ook op de tucht over ambtsdragers van toepassing zijn.
De GKv kennen een aparte klachtencommissie voor seksueel misbruik door een kerkelijk functionaris in een kerkelijke relatie, de klachtencommissie seksueel misbruik in kerkelijke relaties.Art. F80 Kerkorde van de Gereformeerde Kerken in Nederland zoals vastgesteld door de Generale Synode van Ede 2014 en nadien gewijzigd door de Generale Synode van Meppel 2017 en de Generale Synode van Goes 2020 (hierna: Kerkorde GKv). Deze kerkorde is online te raadplegen via: gkv.nl/bestuur-en-organisatie/kerkorde. Het klachtrecht wordt verder uitgewerkt in twee ingevolge art. F80 Kerkorde GKv opgestelde generale regelingen, namelijk de Generale regeling voor de klachtencommissie seksueel misbruik in kerkelijke relaties en de Generale regeling voor de beroepscommissie seksueel misbruik in kerkelijke relaties. Een klacht kan bij die commissie worden ingediend door iemand die lid is of was van een van de aangesloten kerken. Ook niet-leden kunnen een klacht indienen als zij functioneel contact hebben gehad met de aangeklaagde kerkelijk functionaris.Art. 1 sub d Generale regeling voor de klachtencommissie seksueel misbruik in kerkelijke relaties (hierna: GR klachtencommissie seksueel misbruik GKv). De klachtencommissie hanteert niet de voorwaarde dat er eerst sprake moet zijn van onderling vermaan.
Binnen de PKN geldt de regel dat eerst sprake moet zijn van onderling vermaan niet als voorwaarde voor de toegang tot het tuchtrecht. De kerkorde regelt dat:
‘Zij die zijn belast met de beslissing over het toepassen van een middel van kerkelijke tucht, zijn bevoegd naar aanleiding van feiten en omstandigheden die hen ter kennis zijn gekomen, of als hun van een kerkenraad of het breed moderamen van een meerdere ambtelijke vergadering een verzoek daartoe bereikt, iemands belijdenis en wandel dan wel vervulling van ambt of bediening te onderzoeken.’Ord. 10-9-1 Kerkorde en ordinanties van de Protestantse Kerk in Nederland, versie juni 2021 (hierna: Kerkorde PKN). Deze kerkorde is online te raadplegen via: protestantsekerk.nl/thema/kerkorde.
Het betreffende orgaan kan vervolgens ook tuchtmaatregelen nemen.Ord. 10-9-6 en 10-9-7 Kerkorde PKN.Kerkrechtspecialist K.W. de Jong schrijft in dit verband in de Nieuwe toelichting op de kerkorde van de Protestantse Kerk in Nederland:
‘Niemand heeft de plicht een ander aan te spreken alvorens een officiële procedure te starten. In sommige gevallen, bijvoorbeeld als er sprake is van machtsuitoefening door de ander, is het zelfs volstrekt irreëel dit te verwachten. Als het mogelijk en redelijk is, heeft in lijn met Matteüs 18:15-16 eerst persoonlijk aanspreken echter wel de voorkeur. Het kan zijn dat met een enkel gesprek de lucht geklaard is. De ander heeft dan zijn positie zodanig kunnen verhelderen dat de klacht in feite niet meer bestaat, of heeft zijn leven gebeterd.’K.W. de Jong, ’Opzicht’, in: F.T. Bos & L.J. Koffeman (red.), Nieuwe toelichting op de kerkorde van de Protestantse Kerk in Nederland, Utrecht: KokBoekencentrum Uitgevers 2019, p. 292 (hierna: De Jong 2019).
Overigens regelt de kerkorde wel dat bijzondere bemoeienis met iemands belijdenis en wandel of vervulling van ambt of bediening eerst plaatsvindt door ‘pastorale samenspreking en vermaan’.Ord. 10-6-2 Kerkorde PKN.
De kerkorde bevat geen bepaling die expliciet de mogelijkheid tot het doen van een melding of het indienen van een beschuldiging beschrijft.Probleem van het ontbreken van een dergelijke bepaling is dat onduidelijk is wie wanneer kan klagen. De vraag is of een klager in alle gevallen als procespartij wordt behandeld of soms alleen als melder. Dat laatste lijkt meer voor de hand te liggen als een klager niet persoonlijk in zijn belangen is geschaad door het gewraakte handelen van de ambtsdrager. Uit andere bepalingen is echter wel impliciet af te leiden dat dit mogelijk is. Zo wordt een afschrift van het besluit tot toepassing van een middel van kerkelijke tucht gezonden aan degene die de beschuldiging heeft ingebracht.Ord. 10-10-4-b Kerkorde PKN. Vgl. ook art. 13-2 en 17-6 Generale regeling 11 kerkelijke rechtspraak (hierna: GR 11 PKN). In beginsel kan iedereen een beschuldiging indienen, ‘dus ook iemand die geen lid is van de kerk en zelfs geen enkele relatie met de kerk als zodanig onderhoudt.’De Jong 2019, p. 295. Binnen de PKN is de procedure bij misbruik (waaronder seksueel misbruik) geïntegreerd in de ‘normale’ tuchtrechtelijke procedure. Wel gelden een aantal aanvullende (procedurele) waarborgen.GR 11-17 PKN en De Jong 2019, p. 295 en p. 306-307.
Uit de eerder aangehaalde tekst van de kerkorde blijkt dat tuchtcolleges ook bevoegd zijn om een onderzoek te starten als ze (I) daartoe een verzoek krijgen van een kerkenraad of het breed moderamen van een meerdere ambtelijke vergadering of (II) op eigen initiatief ‘naar aanleiding van feiten en omstandigheden die hen ter kennis zijn gekomen’. De Jong wijst erop dat het bij die laatste categorie bijvoorbeeld kan gaan om berichten op social media of de kennis van een lid van het tuchtcollege.De Jong 2019, p. 297.
Net als bij de GKv en de PKN is in het kerkelijk tuchtrecht van de GG de focus op het aanspreken van elkaar als medechristenen zichtbaar. De kerkorde maakt onderscheid tussen ‘verborgen zonden’, overtredingen die slechts bij één of enkelen bekend zijn, en ‘openbare zonden’, overtredingen die breder bekend zijn. Als het gaat om een verborgen zonde, dient degene die bekend is met de overtreding de overtreder persoonlijk en onder vier ogen aan te spreken, om diegene zo te overtuigen en tot inkeer te brengen. Als de overtreder niet luistert, dient degene die bekend is met de overtreding één of twee mensen met zich mee te nemen om zo nogmaals een gesprek te voeren.Art. 72 Kerkorde vastgesteld door de Nationale Synode van de Gereformeerde Kerken, samengeroepen en gehouden in opdracht van de Hoogmogende Heren Staten-Generaal van de Verenigde Nederlanden te Dordrecht in de jaren 1618 en 1619. Herzien en vastgesteld door de Generale Synode van de Gereformeerde Gemeenten van 2019 (hierna: Kerkorde GG). Te raadplegen via: Deputaatschap Kerkrecht van de Generale Synode 2019 van de Gereformeerde Gemeenten, ...en met orde. Handreiking bij Dordtse Kerkorde, Appel en Tucht, Den Hertog: Houten 2020, p. 31-104 (hierna zal naar deze uitgave worden verwezen met: ...en met orde. Handreiking bij Dordtse Kerkorde, Appel en Tucht 2020). Als iemand na deze onderlinge vermaning tot berouw komt, behoort er geen melding te worden gemaakt bij de kerkenraad.Art. 73 Kerkorde GG. Als er geen berouw volgt, of als het gaat om een openbare zonde mag de overtreding worden gemeld bij de kerkenraad. De kerkenraad start na een dergelijke melding een onderzoek en neemt eventuele maatregelen. Daarbij geldt dat ook een kerkenraad zal starten met vermanende gesprekken en niet met het nemen van een tuchtmaatregel.Art. 76 en 77 Kerkorde GG. Een kerkenraad hoeft overigens een melding niet altijd af te wachten. Als een openbare zonde aan de kerkenraad bekend is, kan de kerkenraad ook zelfstandig besluiten op te treden....en met orde. Handreiking bij Dordtse Kerkorde, Appel en Tucht 2020, p. 150. Voor het tuchtrecht over ambtsdragers zijn twee bepalingen opgenomen aan het slot van de afdeling over kerkelijke tucht in de kerkorde. Het ligt om die reden voor de hand dat het voorgaande ook geldt voor een klacht over een ambtsdrager.
Ook de GG kennen een klachtencommissie seksueel misbruik met een eigen klachtenprocedure.Het protocol klachtencommissie inzake seksueel misbruik in kerkelijke en/of pastorale gezagsrelaties, vastgesteld in de vergadering van het Deputaatschap Kerkelijke Dienstverlening van 27 september 2021 (hierna: Protocol klachtencommissie seksueel misbruik GG). Zie ook: gergeminfo.nl/meldpuntseksueelmisbruik. Voor die procedure gelden andere voorschriften ten aanzien van de toegang tot het tuchtrecht dan voor het regulier kerkelijk tuchtrecht van de GG. Een klager kan een melding indienen bij de Stichting Meldpunt Seksueel Misbruik Reformatorische Kerken in kerkelijke en/of pastorale gezagsrelaties (het meldpunt). Via het meldpunt kan een klacht worden voorgelegd aan de klachtencommissie. Onderling vermaan geldt niet als voorwaarde.
Een klacht tegen een advocaat dient schriftelijk te worden ingediend bij de deken (een advocaat die leidinggeeft aan de regionale advocatenorde) van de orde van advocaten waarbij de advocaat hoort. Op verzoek van de klager helpt diezelfde deken bij de formulering van de klacht.Art. 46c lid 1 Advocatenwet. De deken stelt altijd onderzoek in naar aanleiding van een klacht.Art. 46c lid 3 Advocatenwet. De deken zal steeds proberen om een minnelijke oplossing voor de klacht te bereiken.Art. 46d lid 1 Advocatenwet. Een klager heeft echter het recht om de klacht direct door te laten zenden aan het tuchtcollege, de raad van discipline. In dat geval blijft het onderzoeken door de deken van de mogelijkheid om een minnelijke schikking te bereiken achterwege.Art. 46c lid 2 en 46d lid 1 Advocatenwet. Als er geen schikking wordt bereikt, het bereiken van een schikking niet aannemelijk is of de klacht zich er niet voor leent zal de deken de klacht ter kennis brengen van de raad van discipline, het tuchtcollege in eerste aanleg.Art. 46d lid 3 Advocatenwet. Voordat hij dat doet, zal de deken een griffierecht van € 50 heffen.Art. 46e lid 1 Advocatenwet.
De deken kan ook zelf als klager optreden en een klacht ter kennis van de raad van discipline brengen.Art. 46f Advocatenwet. De deken is met dit zogenoemde ‘dekenbezwaar’ de enige autoriteit die in het algemeen belang een klacht kan indienen. Een individuele klager dient persoonlijk belang te hebben bij zijn klacht. Een individuele klager kan daardoor niet voor het algemeen belang opkomen. Het klachtrecht komt daarmee in beginsel alleen toe aan degenen die door het gewraakte handelen van de advocaat in hun belangen zijn geschaad of die door hun functie een bijzonder belang hebben.R. Sanders, Orde en discipline. Een onderzoek naar de ontwikkeling en reikwijdte van het advocatentuchtrecht (diss. Amsterdam UvA), Den Haag: Boom Juridisch 2017, p. 184-185 (hierna: Sanders 2017), onder verwijzing naar HvD 22 mei 1989, nr. 1127 en HvD 26 augustus 1996, nr. 2191. Vaak zal het om een cliënt of wederpartij van de advocaat gaan. Een officier van justitie kan bijvoorbeeld alleen een klacht indienen over gedragingen van een advocaat in een strafzaak waarmee het parket van die officier van justitie directe bemoeienis heeft. Sanders 2017, p. 174-174. Het persoonlijk karakter van het klachtrecht brengt ook mee dat het klachtrecht niet vervreemdbaar is. In beginsel wordt de behandeling van een klachtzaak gestaakt als de klager overlijdt.Art. 47a lid 6 Advocatenwet. De klager kan zijn klacht tot aan de uitspraak van de raad van discipline intrekken.Art. 47a lid 1 Advocatenwet.
In het medisch tuchtrecht dienen klachten direct bij het bevoegde regionale tuchtcollege te worden ingediend. Een klacht kan aanhangig worden gemaakt door: ‘(a) een rechtstreeks belanghebbende; (b) degene die aan de beklaagde een opdracht heeft verstrekt; (c) degene bij wie of het bestuur van een instelling waarbij de beklaagde werkzaam of voor het verlenen van individuele gezondheidszorg ingeschreven is; (d) de inspecteur.’Art. 65 Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: Wet BIG). De indiener dient, tenzij het gaat om de inspecteur, een griffierecht van € 50 te voldoen.Art. 65a lid 1 en lid 4 Wet BIG. De klager kan zijn klacht tot aan de uitspraak van het tuchtcollege intrekken.Art. 65d lid 1 Wet BIG. In beginsel wordt de behandeling van een klachtzaak gestaakt als de klager overlijdt.Art. 65d lid 4 Wet BIG.
De gehanteerde terminologie in het bancaire tuchtrecht verraadt dat het systeem afwijkt van de hiervoor besproken tuchtrechtelijke stelsels. Het gaat in het bancaire tuchtrecht namelijk om melding en melder in plaats van klacht en klager. Eenieder kan melding doen bij de Stichting Tuchtrecht Banken (verder: de Stichting) van een handeling in strijd met de Gedragsregels bancaire sector.Art. 2.1.1 Tuchtrechtreglement bancaire sector. De algemeen directeur van de Stichting doet naar aanleiding van elke melding onderzoek, tenzij een melding kennelijk niet tot een gegronde klacht kan leiden.Art. 2.1.3.1 en 2.1.3.2 Tuchtrechtreglement bancaire sector. Hij beslist vervolgens of hij naar aanleiding van de melding een klacht aan de tuchtrechter voorlegt.Art. 2.2.1 Tuchtrechtreglement bancaire sector. De melder ontvangt een afschrift van die beslissing. De melder heeft de bevoegdheid om binnen veertien dagen schriftelijk gemotiveerd herziening te vragen bij de voorzitter van de tuchtcommissie.Art. 3.1.1 Tuchtrechtreglement bancaire sector. Als de voorzitter van de tuchtcommissie uitspreekt dat het niet instellen van onderzoek of het niet voorleggen van een klacht onterecht is, stelt hij een termijn waarbinnen de algemeen directeur alsnog onderzoek in moet stellen of een klacht moet voorleggen.Art. 3.3.5 Tuchtrechtreglement bancaire sector. De algemeen directeur is ook bevoegd zelfstandig een klacht aan het tuchtcollege voor te leggen.Art. 2.2.2 Tuchtrechtreglement bancaire sector.
In deze subparagraaf bespreek ik een aantal overeenkomsten en verschillen die uit de vergelijking van de hiervoor besproken stelsels op het terrein van de toegang tot het tuchtrecht naar voren komen. In paragraaf 7 vindt een nadere bezinning op de hierna geïdentificeerde thema’s plaats.
In het kerkrecht heeft de rol van de klager een opvallende extra dimensie: het onderling vermaan voorafgaand aan de tuchtuitoefening. De wijze waarop dit concreet vorm is gegeven verschilt. In de GKv en GG is het in bepaalde gevallen verplicht om iemand eerst persoonlijk aan te spreken, terwijl dit in de PKN nooit verplicht is, maar wel de voorkeur heeft. Binnen de GG geldt daarbij weer een nadere categorisering aan de hand van het onderscheid tussen verborgen en openbare zonden, waarbij in het eerste geval onderling vermaan verplicht is en in het tweede geval niet.
Opvallend aan het advocatentuchtrecht is de rol die de deken speelt. Een klacht tegen een advocaat moet bij de deken worden ingesteld. Diezelfde deken helpt een klager eventueel bij de verwoording van de klacht. Na het indienen van een klacht probeert de deken (als de zaak zich ervoor leent) te bemiddelen om de kwestie onderling op te lossen. In de praktijk lukt dat in een groot deel van de kwesties,F.A.W. Bannier, ‘Is uniformering van het wettelijk tuchtrecht wenselijk?’, WPNR 2008/6778, p. 933. waarmee complexe en tijdrovende tuchtprocedures worden voorkomen. Binnen het tuchtrecht voor banken speelt de algemeen directeur een vergelijkbare rol, met dien verstande dat de klager daar – in tegenstelling tot het advocatentuchtrecht – überhaupt niet de bevoegdheid heeft om zelfstandig een klacht door te zetten naar het tuchtcollege. De tussenkomst van de algemeen directeur houdt daar dus meer verband met de gekozen structuur van het tuchtproces. In het kerkelijk tuchtrecht komt een voorafgaande onpartijdige interventie niet op dezelfde manier voor, met dien verstande dat het voorstel in de conceptkerkorde voor de fusiekerk GKv-NGK om een belangrijke rol toe te kennen aan een ouderling tussen het onderling vermaan en de melding bij de kerkenraad wel gelijkenissen vertoont met de rol van de deken. Ook is van belang dat kerkelijke instanties niet starten met tuchtrechtelijke maatregelen, maar met pastorale samenspreking en vermaan. Het laat zien dat de tuchtuitoefening binnen het kerkrecht een minder formeel-juridisch karakter heeft.
In het tuchtrecht voor advocaten en medici wordt een griffierecht geheven. Dat is een breder zichtbare ontwikkeling, die hoofdzakelijk bedoeld is om bagatelklachten te voorkomen. Het gaat om een beperkt bedrag om de drempel niet te hoog te maken. Het tuchtrecht banken en het kerkelijk tuchtrecht kennen geen griffierecht.
Tuchtcolleges kunnen naar aanleiding van een melding, maar ook op eigen initiatief, een tuchtrechtelijk onderzoek starten. Binnen het tuchtrecht van advocaten, medici en bankiers is dat laatste niet het geval. Wel zijn daar instanties die naast (of bij het tuchtrecht banken in plaats van) de individuele klagers een klacht kunnen indienen en daarbij bijvoorbeeld in het kader van het algemeen belang een tuchtprocedure kunnen starten. In die groepen van tuchtrecht wordt daarmee onderscheid gemaakt tussen de rol van aanklager en de rol van het college dat uiteindelijk een tuchtrechtelijk oordeel velt.
Ook als een tuchtrechtelijke procedure eenmaal loopt, wordt de rol van de klager verschillend ingevuld. Mag een klager bijvoorbeeld stukken inzien en aanwezig zijn bij zittingen van het tuchtcollege? In deze paragraaf komen daarom het recht op informatie en inbreng in de procedure van de klager aan bod. In paragraaf 4.2 bespreek ik de regels hierover in de GKv. In paragraaf 4.3 komt vervolgens het rechtsvergelijkend perspectief aan bod. Paragraaf 4.4 bevat een analyse.
Het kerkrecht van de GKv bevat voor de procedure ten aanzien van het initiële besluit tot het nemen van een tuchtmaatregel geen bepalingen waaruit blijkt dat de klager recht heeft op informatie of inbreng in de tuchtrechtelijke procedure. Ten aanzien van de informatievoorziening in het tuchtrecht over alle gemeenteleden zou gedacht kunnen worden aan een meer algemene bepaling, artikel D54.2 Kerkorde GKv dat luidt: ‘De kerkenraad is verantwoordelijk voor zorgvuldige communicatie in het proces van tuchtuitoefening.’ Uit de memorie van toelicht blijkt dat dit een bewust algemeen geformuleerde bepaling is die dient als ‘attentiesein’ om kerkenraden te herinneren aan het aspect van communicatie in tuchtzaken.S. Griffioen, K. Harmannij, P.T. Pel & M. te Velde, Nader ontwerp kerkorde voor de Gereformeerde Kerken in Nederland (vrijgemaakt) in opdracht van de Generale Synode Harderwijk 2011 opgesteld door deputaten herziening kerkorde, z.p. 2012, p. 117. Hieruit volgen geen concrete informatierechten voor de klager.
Als de klager de mogelijkheid heeft om in beroep te gaan heeft de klager in die beroepsprocedure wel recht op gelijke informatie en inbreng. Voor de procedure in (hoger) beroep is dat duidelijk vastgelegd in het procedurereglement.Generale regeling voor de kerkelijke rechtspraak (hierna: GR kerkelijke rechtspraak GKv). Zie ook art. F75.2 sub b en f Kerkorde GKv. In de aparte klachtenprocedure inzake seksueel misbruik hebben klagers eveneens een volwaardige informatiepositie, gelijk aan die van de aangeklaagde. De klachtenregeling bepaalt: ‘Klager en aangeklaagde worden gelijkelijk geïnformeerd door de klachtencommissie.’Art. 13 GR klachtencommissie seksueel misbruik GKv. Er vindt ook een hoorzitting plaats waarbij de klager wordt gehoord.Art. 12 GR klachtencommissie seksueel misbruik GKv. Zowel in de procedure in beroep als bij de procedures bij de klachtencommissie hebben alle partijen het recht om zich te laten bijstaan door een adviseur of raadsman (bij de klachtencommissie vertrouwenspersoon genoemd).Art. F75.2 sub c Kerkorde GKv, art. 11 lid 1 GR kerkelijke rechtspraak GKv en art. 1 sub i GR klachtencommissie seksueel misbruik GKv.
In de PKN hebben betrokkenen (waaronder degene die een beschuldiging heeft ingebracht) recht op inzage in alle stukken en verklaringen. Zij kunnen om een afschrift daarvan verzoeken.GR 11-13-5 PKN. Ook ontvangen zij een afschrift van de beslissing.Ord. 10-10-4 en 10-10-5 Kerkorde PKN. Daarmee hebben klagers een volwaardige informatiepositie. Er bestaat ook ruimte voor inbreng in de procedure. Zo kan een klager schriftelijk reageren op de reactie van de aangeklaagde.GR 11-13-4 PKN. Daarnaast mag de klager in een vergadering van het tuchtcollege de ingebrachte beschuldiging mondeling toelichten. Degene die de beschuldiging heeft ingebracht heeft het recht zich te laten bijstaan door een raadsman of -vrouw.GR 11-15-2 PKN. Ook kan een klager het tuchtcollege verzoeken getuigen en deskundigen te horen.GR 11-15-2 en GR 11-15-5 PKN.
Het kerkrecht van de GG bevat net als het tuchtrecht van de GKv geen duidelijke bepalingen waaruit blijkt dat de klager recht heeft op informatie of inbreng in de tuchtrechtelijke procedure. Wel is het in algemene zin zo dat het tuchtcollege het principe van ‘hoor en wederhoor’ dient toe te passen....en met orde. Handreiking bij Dordtse Kerkorde, Appel en Tucht 2020, p. 152. In de regel zal dit met zich meebrengen dat de klager in ieder geval enige inbreng in de procedure kan leveren. Voor de procedure in appel (beroep) zijn wel duidelijke bepalingen over gelijke informatie en inbreng voor betrokken partijen vastgelegd....en met orde. Handreiking bij Dordtse Kerkorde, Appel en Tucht 2020, p. 105 e.v. Later in dit artikel zal blijken dat de klager onder omstandigheden de mogelijkheid heeft om in appel te gaan. Voor de procedure in appel geldt dat belanghebbenden zich door één persoon kunnen laten bijstaan als ze zelf niet in staat zijn om hun zaak te behartigen. Daarbij geldt wel een nadere voorwaarde: ‘Het is noodzakelijk dat de persoon die bijstand verleent, affiniteit heeft met het kerkelijke leven, zich de geestelijke aard van het geschil en het kerkelijke leven realiseert en hiermee in zijn handelen rekening houdt.’Art. 4 lid 1 en 2 Appelregeling GG.
Meer duidelijkheid over het recht op informatie en inbreng in de procedure bestaat bij de behandeling van klachten door de klachtencommissie. Hoor en wederhoor is een centraal aspect in de procedure. De klager krijgt afschriften van de schriftelijke reactie van de aangeklaagde, heeft het recht om gehoord te worden, krijgt een beknopt verslag van het gesprek met de aangeklaagde en heeft de mogelijkheid om daarop te reageren.Art. III Protocol klachtencommissie seksueel misbruik GG.
In het advocatentuchtrecht kan de klager schriftelijk volwaardig deelnemen aan de procedure, in eerste instantie door het indienen van een klacht en vervolgens eventueel ook door repliek.Art. 46c lid 1 en 46k lid 2 Advocatenwet. De klager heeft het recht om de zitting bij te wonen en daar te worden gehoord.Art. 49 lid 1 Advocatenwet. De klager ontvangt een afschrift van door de aangeklaagde ingediende stukken en van de beslissing.Art. 46k lid 1 en 50 sub b Advocatenwet. De klager kan zich laten bijstaan door een raadsman.Art. 49 lid 2 Advocatenwet.
In het medisch tuchtrecht heeft een klager in beginsel het recht om van de processtukken kennis te nemen. Ook kan de klager de terechtzitting bijwonen en daar worden gehoord.Art. 67 Wet BIG. Een klager kan ook getuigen en deskundigen uitnodigen of oproepen voor de terechtzitting.Art. 68 lid 2 Wet BIG. De klager ontvangt een afschrift van de eindbeslissing.Art. 72 lid 1 sub a Wet BIG. Een klager kan zich laten bijstaan door een gemachtigde of raadsman.Art. 65e Wet BIG.
Een melder heeft in het tuchtrecht banken geen algemeen recht op informatie of inbreng. Wel kan de (voorzitter van de) tuchtcommissie besluiten om de melder voor de zitting uit te nodigen. De melder heeft geen toegang tot de stukken, tenzij de voorzitter op verzoek anders bepaalt. De voorzitter bepaalt ook of de melder het woord mag voeren op de zitting.Art. 5.3.7 Tuchtreglement bancaire sector. De melder kan door de tuchtcommissie ook als getuige worden gehoord.Art. 5.3.13.1 Tuchtreglement bancaire sector. Een melder is voor het recht op informatie en inbreng dus sterk afhankelijk van de keuzes die de tuchtcommissie maakt. Dit laat zien dat de melder niet de rol van procespartij heeft (in tegenstelling tot de algemeen directeur). Wel ontvangt de melder altijd een afschrift van de uitspraak.Art. 5.6.5 Tuchtreglement bancaire sector.
Ten aanzien van het recht op informatie of inbreng zijn er op hoofdlijnen drie varianten denkbaar. In de GKv en de GG is voor de tuchtprocedure in eerste aanleg het recht op informatie of inbreng in de procedure van de klager niet duidelijk vastgelegd, behalve als het gaat om de commissies inzake seksueel misbruik. Bij het tuchtrecht banken krijgt de melder altijd een afschrift van de uitspraak. Of de klager verder recht heeft op inzage van stukken of inbreng tijdens de zitting is afhankelijk van de keuze van het tuchtcollege. In het advocatentuchtrecht, medisch tuchtrecht en tuchtrecht van de PKN heeft de klager een volwaardige positie ten aanzien van informatie en inbreng. Hier tekent zich het onderscheid tussen een rol als melder en een rol als procespartij het meest duidelijk af.
Sluitstuk in de beoordeling van de positie van de klager is de vraag of de klager het recht heeft om bezwaar of beroep aan te tekenen tegen bijvoorbeeld een tuchtmaatregel die aan de beklaagde is opgelegd. In paragraaf 5.2 bespreek ik de regels hierover in de GKv. In paragraaf 5.3 komt vervolgens het rechtsvergelijkend perspectief aan bod. Paragraaf 5.4 bevat een analyse.
In de GKv staat bezwaar open tegen een besluit van de kerkenraad
‘voor een gemeentelid en voor degene die persoonlijk belanghebbende is bij het besluit, indien de betrokkene van oordeel is dat het besluit: a. in strijd is met het Woord van God of het kerkelijk recht, of b. de opbouw van de gemeente schaad, of c. hem persoonlijk onrecht aandoet waarin hij niet kan berusten.’Art. F73.1 Kerkorde GKv.
Beroep staat open ‘voor het gemeentelid dat bezwaar heeft ingesteld en voor degene die persoonlijk belanghebbende is bij de beslissing’.Art. F76.1 Kerkorde GKv. In de procedure bij de klachtencommissie seksueel misbruik geldt dat de klager de mogelijkheid heeft om in beroep te gaan bij de beroepscommissie.Art. 15 GR klachtencommissie seksueel misbruik GKv.
Als het gaat om het tuchtrecht voor ambtsdragers ten aanzien van een predikant geldt dat de predikant direct in beroep kan bij de commissie van beroep in predikantszaken. Uit de betreffende generale regeling blijkt dat het gaat om een procedure tussen de predikant en de kerkenraad die het besluit heeft genomen.Art. F79 Kerkorde GKv en Generale regeling voor de rechtspraak in predikantszaken (hierna GR rechtspraak predikantszaken GKv).
Uit de kerkorde van de PKN blijkt dat klagers het recht hebben om in beroep te gaan:
‘Indien degene die de beschuldiging in eerste aanleg heeft ingebracht, bezwaar heeft tegen het genomen besluit over het al dan niet toepassen van een middel van kerkelijke tucht of zich niet kan verenigen met de redenen die daarvoor zijn gegeven, kan deze zich eveneens beroepen op het generale college voor het opzicht.’Ord. 10-11-2 Kerkorde PKN. Vgl. ook ord. 10-11-4 als een kerkenraad of breed moderamen van een classicale vergadering de beschuldiging heeft ingebracht.
Er bestaat ook de mogelijkheid tot herziening bij
‘feiten en omstandigheden waarmede bij de beslissing tot het al dan niet toepassen van een middel van kerkelijke tucht geen rekening kon worden gehouden toen het laatste besluit werd genomen en welke, indien deze bekend waren, naar de mening van het generale college tot een ander besluit aanleiding zouden kunnen geven’.Ord. 10-12 Kerkorde PKN.
In de GG geldt dat belanghebbenden appel (beroep) kunnen aantekenen. Onder belanghebbende wordt verstaan een ‘belijdend lid van de gemeente dat rechtstreeks belang heeft bij een beslissing van een kerkelijke vergadering, of kerkenraad die rechtstreeks belang heeft bij een beslissing van een meerdere kerkelijke vergadering’.Art. 1 Appelregeling GG. Het is helder dat in ieder geval degene aan wie een tuchtmaatregel is opgelegd rechtstreeks belang heeft bij de (tuchtrechtelijke) beslissing. Uit de toelichting valt op te maken dat ook de klager in bepaalde gevallen tot die kring kan behoren, in ieder geval als de kerkenraad niets met de klacht doet: ‘Er kan ook sprake zijn van belanghebbende als er geen beslissing is genomen door een kerkelijke vergadering, bijvoorbeeld in geval van een klacht over een ander gemeentelid of ambtsdrager.’...en met orde. Handreiking bij Dordtse Kerkorde, Appel en Tucht 2020, p. 115. Daarnaast kan ook bij iemand van buiten de plaatselijke kerkelijke gemeente (maar binnen het kerkverband) belang ontstaan ‘bijvoorbeeld bij een situatie van (vermeende) betrokkenheid van een door een kerkelijke vergadering bestrafte zonde van een gemeentelid’....en met orde. Handreiking bij Dordtse Kerkorde, Appel en Tucht 2020, p. 115-116. Het protocol van de klachtencommissie seksueel misbruik vermeldt geen beroepsmogelijkheid. Beroep tegen een advies van de klachtencommissie lijkt derhalve niet mogelijk.
In het advocatentuchtrecht kan een klager ook in hoger beroep gaan, op voorwaarde dat de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.Art. 56 lid 1 sub a Advocatenwet. Een klager kan in verzet tegen een beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring.Art. 46h Advocatenwet.
In het medisch tuchtrecht kan een klager in beroep gaan, maar alleen als de klacht is afgewezen of de klager niet-ontvankelijk is verklaard.Art. 73 lid 1 sub a Wet BIG.
Als de algemeen directeur in het tuchtrecht banken besluit om geen onderzoek in te stellen of geen klacht in te dienen naar aanleiding van een melding kan de betreffende melder een verzoek indienen om herziening. De melder dient dit verzoek in te dienen bij de voorzitter van de tuchtcommissie.Art. 3 Tuchtreglement bancaire sector. In de gewone tuchtrechtelijke procedure is de melder niet gerechtigd om hoger beroep in te dienen. Die bevoegdheid komt toe aan de algemeen directeur.Art. 6.4.1 Tuchtreglement bancaire sector.
In het tuchtrecht voor banken heeft de klager (c.q. melder) in principe niet het recht om in beroep te gaan, die bevoegdheid komt toe aan de algemeen directeur. Wel kent het tuchtrecht een beroepsregeling voor het geval de algemeen directeur niets met een melding doet. In een dergelijk geval lijkt het ook in het kerkelijk tuchtrecht van de GKv en de GG mogelijk om beroep in te stellen. Verder is het minder duidelijk en afhankelijk van de concrete casus of een klager in deze kerkgenootschappen die mogelijkheid heeft. In het tuchtrecht van de PKN, het advocatentuchtrecht en het medisch tuchtrecht bestaat wel een beroepsmogelijkheid voor de klager.
In deze paragraaf schets ik een kader voor de evaluatie van de rechtsvergelijking. Kerkrecht heeft altijd met theologie te maken.L.J. Koffeman, Het goed recht van de kerk. Een theologische inleiding op het kerkrecht, Kampen: Uitgeverij Kok 2009, p. 10. Bij de bestudering van het kerkrecht kunnen we ons niet beperken tot wat kerkrecht op het eerste gezicht is: de regels die in de kerk gelden en als zodanig zijn vastgelegd in bijvoorbeeld een kerkorde.W. Bakker, ‘Wat is kerkrecht?’, in: W. van ’t Spijker & L.C. van Drimmelen, Inleiding tot de studie van het kerkrecht, Kampen: Uitgeversmaatschappij J.H. Kok 1992, p. 13. Wie een goed begrip wil krijgen van het recht in de kerk, moet verder kijken dan het op dit moment geldende kerkrecht. De hervormde kerkrechtgeleerde G.D.J. Dingemans stelt dat een kerkorde functioneert als een spiegel van een theologie: ‘het is gestructureerde en in wetsartikelen vertaalde theologie.’G.D.J. Dingemans, ‘Kerkorde als ecclesiologische vormgeving’, in: W. van ’t Spijker & L.C. van Drimmelen, Inleiding tot de studie van het kerkrecht, Kampen: Uitgeversmaatschappij J.H. Kok 1992, p. 215. Gelet op de verhouding tussen kerkrecht en theologie moet er in deze bijdrage aandacht zijn voor het theologisch perspectief. Op die manier kunnen de geldende kerkelijke regels begrepen en beoordeeld worden.
In deze paragraaf schetst ik dit theologisch perspectief gelet op de doelstelling van dit artikel vanuit de gereformeerde theologie. In het gereformeerd kerkrecht geldt de Bijbel als primaire en normatieve (rechts)bron. Ik bespreek daarom eerst een aantal Bijbelse gegevens die min of meer direct betrekking hebben op het thema van deze bijdrage (paragraaf 6.2). Vervolgens komt een aantal dogmatische en confessionele noties die raken aan het thema van dit artikel aan bod (paragraaf 6.3).
Het meest bekende Bijbelgedeelte als het gaat om het kerkelijk tuchtrecht is de hiervoor al aangehaalde Bijbeltekst Mattheüs 18:15-17. Deze tekst speelt een belangrijke plaats bij de inrichting van de tuchtprocedure. Het luidt:
‘15 Maar indien uw broeder tegen u gezondigd heeft, ga heen en bestraf hem tussen u en hem alleen; indien hij u hoort, zo hebt gij uw broeder gewonnen.
16 Maar indien hij u niet hoort, zo neem nog een of twee met u; opdat in den mond van twee of drie getuigen alle woord besta.
17 En indien hij denzelven geen gehoor geeft, zo zeg het der gemeente; en indien hij ook der gemeente geen gehoor geeft, zo zij hij u als de heiden en de tollenaar.’ (SV)
Aan de hand van dit tekstgedeelte bespreek ik een aantal Bijbelse procedurele lijnen als het gaat om de kerkelijke tucht.
In vers 15 gaat het om de onderlinge verantwoordelijkheid van gemeenteleden om toezicht op elkaar te houden. Een gemeentelid moet de vermeende overtreding van de ander niet breed uit gaan meten, maar moet zelf met de overtredende broeder of zuster in gesprek gaan. Dit uitgangspunt van onderlinge verantwoordelijkheid komt ook op andere plaatsen in de Bijbel naar voren. Bijvoorbeeld al in de wet van Mozes in Leviticus 19:16 en 17. Daar wordt het verspreiden van kwade geruchten over de naaste afgewezen en het berispen van de naaste aangewezen. In Lukas 17:3 klinkt eveneens de oproep om een broeder die ‘tegen u zondigt’ te bestraffen en bij berouw te vergeven. Een gelijksoortige oproep klinkt in Jakobus 5:19, waar wordt opgeroepen om zich te ontfermen over afgedwaalde broeders om hen tot inkeer te brengen.
Uit vers 17 blijkt dat de gemeente moet worden ingeschakeld als onderling vermaan, ook samen met één of twee anderen (vers 16), niet het beoogde resultaat heeft. Het in vers 17 gebruikte woord ekklēsiāi betekent ‘vergadering, openbare samenkomst’ en duidt in deze context op een plaatselijke gemeenschap van volgelingen van Jezus.G. van den Brink, J.C. Bette & A.W. Zwiep, Studiebijbel Nieuwe Testament. Bijbelcommentaar Matteüs (online), commentaar bij Matteüs 18:17 (geraadpleegd op 14 september 2021). Het betreft dan dus niet langer meer een individuele kwestie tussen aanklager en beklaagde. In de gereformeerde traditie wordt doorgaans aangenomen dat met de gemeente in het bijzonder de leiding van de gemeente wordt bedoeld. De rol die zij spelen in het kader van de uitoefening van de tucht blijkt bijvoorbeeld uit Mattheüs 16:19 en Johannes 20:21-23.
De belangrijke positie van ambtsdragers in de kerkelijke gemeente zou de gedachte kunnen bevorderen dat ‘gewone’ gemeenteleden er in de kerkelijke gemeente niet of minder toe doen. Het tegendeel is echter waar. Het belijdenisgeschrift De Nederlandse Geloofsbelijdenis spreekt in artikel 28 over het ‘ambt aller gelovigen’. Hierover wordt geschreven: ‘(...) er kan niet nadrukkelijk genoeg gewezen worden op de principiële betekenis van het niet zelden vergeten priesterschap aller gelovigen voor het zijn en het leven van de kerk.’T. Dokter & A.A. van Ruler, Het kerkelijk ambt. Rapport van de Commissie Van Ruler-Dokter (1965), Generale Synode der Nederlandse Hervormde Kerk in typoscript in 1974, zonder plaats of uitgever, p. 31. Online te raadplegen via: kerkrecht.nl/node/6300. Juist waar het gaat om de tuchtuitoefening heeft het onderlinge toezicht van gemeenteleden altijd een prominente rol gespeeld. Het onderling opzicht maakt dan ook onderdeel uit van het ambt van alle gelovigen.H. Bouwman, Gereformeerd Kerkrecht. Deel 1, Kampen: J.H. Kok 1970, p. 331 (hierna: Bouwman 1970). De positie van de gemeenteleden die geen bijzonder ambt (predikant, ouderling of diaken) hebben is belangrijk, maar niet onbeperkt. Kerkrechtdeskundige H. Bouwman schrijft hierover:
‘Zij [alle gelovigen, AD] kunnen de geschillen beoordelen met een oordeel des onderscheids, maar niet met een beslissend oordeel; zij kunnen, als een zaak beslecht is, daarop hun goedkeuring en approbatie verleenen, maar de leiding en beslissing moeten zij aan de bijzondere ambtsdragers overlaten.’Bouwman 1970, p. 333.
Ambten spelen in de gereformeerde theologie een belangrijke rol. Veel gereformeerde kerkordes besteden dan ook direct in het begin uitgebreid aandacht aan de verschillende ambten (of diensten). Kerken uit de gereformeerde traditie kennen tegenwoordig doorgaans de volgende ambten: predikant, ouderling en diaken.H.J. Selderhuis, ‘Ambten’, in: H.J. Selderhuis (red.), Handboek Gereformeerd Kerkrecht, Heereveen: Uitgeverij Groen 2019, p. 219 en 221-222 (hierna: Selderhuis 2019). Het ambt wordt gezien als iets waartoe God mensen roept.G. van den Brink & C. van der Kooi, Christelijke dogmatiek: een inleiding, Zoetermeer: Uitgeverij Boekencentrum 2021, p. 555 (hierna: Van den Brink & Van der Kooi 2021); Selderhuis 2019, p. 222 en J. van Genderen & W.H. Velema, Beknopte gereformeerde dogmatiek, Kampen: Uitgeversmaatschappij J.H. Kok 1992, p. 663 (hierna: Van Genderen & Velema 1992). Christus schakelt mensen in voor de regering van Zijn gemeente. Die taak vraagt ‘om leiding en om een mandaat dat ten diepste rust in de roeping van Christus zelf en de bekrachtiging met de Heilige Geest’.Van den Brink & Van der Kooi 2021, p. 560. Tegen die achtergrond hebben ambtsdragers in de gemeente gezag en bevoegdheden.Vgl. Van Genderen & Velema 1992, p. 664-665. Het gaat om de macht om te leren (potestas dogmatica), de macht om te regeren (potestas ordinis et regiminis) en de macht om het recht uit te oefenen (potestas juridisctionis).G. Voetius, Tractatus Selecti de Politica Ecclesiastica, onder redactie van F.L. Rutgers & PH.J. Hoedemaker, Amstelodami 1885-1886, 117 + III,22. Geraadpleegd via: Selderhuis 2019, p. 221. Bij deze ambtelijke bevoegdheid hoort ook de uitoefening van de kerkelijke tucht.H. Bouwman, De kerkelijke tucht naar het gereformeerde kerkrecht, Kampen: Uitgeverij De Groot Goudriaan 1988, p. 206-207.
Grensoverschrijdend gedrag binnen geloofsgemeenschappen is in de laatste jaren helaas een terugkerend thema. Dat het misbruik juist in kerken plaatsheeft, is extra pijnlijk. Predikant en kerkrechtdeskundige D. Quant schrijft het volgende, in een bijdrage over kerkrecht, macht en misbruik: ‘Gods gemeente is een heilige gemeente. En daarom dient zij ook bij uitstek een veilige gemeente te zijn, waar iedereen zich veilig moet kunnen weten.’D. Quant, ‘Kerkrecht, macht en misbruik’, in: H.J. Selderhuis (red.), Handboek Gereformeerd Kerkrecht, Heerenveen: Uitgeverij Groen 2019, p. 503. Het gaat niet alleen om een heilige, maar ook om een veilige kerk. Bij het recht doen aan (mogelijke) slachtoffers van grensoverschrijdend gedrag past ook een zorgvuldige vaststelling van feiten, waarbij het slachtoffer op een gelijkwaardige manier in de procedure is betrokken. Dat verhoudt zich niet goed tot een heel beperkte rol voor de klager als aangever.
Een andere notie die relevant is voor de beoordeling van de vraag naar de positie van de klager in het kerkelijk tuchtrecht is de vertrouwelijkheid van de pastorale relatie. De kerkelijke tucht heeft een pastoraal karakter.Vgl. P.J. Strauss, ‘Kerklike tug: Pastoraal-kerkregtelik van aard en daarom billik en regverdig? NG Kerkorde, artikel 60.3 ’n geesteskind van die Dordtse Kerkorde?’, In die Skriflig/In Luce Verbi 52 2018, afl. 2, a2336. Tuchthandelingen maken daarmee onderdeel uit van de pastorale relatie ten opzichte van de betrokkene. Een belangrijk kenmerk van pastorale relaties is vertrouwelijkheid. Ethicus T.A. Boer schrijft over de geheimhoudingsplicht van geestelijk verzorgers:
‘De geestelijk verzorger is zowel vanuit haar ambt als haar professie gehouden om de privacy van de pastorant te respecteren. De ambtelijke plicht gaat terug op de overtuiging dat de pastorant recht heeft op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, een recht dat a fortiori geldt in de context van de religieuze ontmoeting. De ambtsdrager “representeert” immers mede de God die in de traditie wordt beleden als de “kenner van de diepste gedachten” en respecteert het ultieme en existentiële karakter van de individuele God-mensrelatie. Dat is meer dan respect voor privacy alleen: het is tevens respect voor het sacrale. De professionele plicht is deels gestoeld op respect voor privacy, deels op de overtuiging dat consequente geheimhouding bijdraagt aan het optimaliseren van de hulpverlener-hulpvrager relatie.’T.A. Boer, ‘De moderne geestelijk verzorger als ethicus: een toevalstreffer?’, in: J. Doolaard (red.), Nieuw handboek geestelijke verzorging, Kampen: Uitgeverij Kok 2006.
Juist bij een gevoelig onderwerp als tuchtuitoefening is het voor een pastorant belangrijk dat de vertrouwelijkheid gewaarborgd wordt. Het doorbreken van deze vertrouwelijkheid schaadt niet alleen de privacy van de pastorant, maar kan bovendien het pastorale proces en de tuchtuitoefening ernstige schade toebrengen. Dit noopt tot een zekere terughoudendheid als het gaat om verstrekken van informatie uit de tuchtrechtelijke procedure aan anderen, zoals de klager.
Ook het doel van het kerkelijk tuchtrecht is een belangrijk gezichtspunt bij de evaluatie van de regeling van de positie van de klager. De bedoeling van de kerkelijke tucht over gemeenteleden is uiteindelijk om het gemeentelid tot inkeer te brengen, zodat het gemeentelid de verkeerde weg verlaat en schuld belijdt. Tegen die achtergrond moeten betrokkenen het tuchtproces ook doorlopen. Een zorgvuldig proces is nodig. Om die reden wordt de regel gehanteerd: ‘beter te langzaam dan te snel’.Zie bijvoorbeeld: ...en met orde. Handreiking bij Dordtse Kerkorde, Appel en Tucht 2020, p. 152-153 en T.E. Boele-Noort, ‘Tucht over belijdende leden en doopleden’, in: H.J. Selderhuis (red.), Handboek Gereformeerd Kerkrecht, Heerenveen: Uitgeverij Groen 2019, p. 406 (hierna: Boele-Noort 2019). Voorkomen moet worden dat iemand als een ‘straf’ buiten de gemeente wordt geplaatst door de tuchtmaatregel van afsnijding, terwijl diegene na extra pastorale gespreken wellicht wel tot inkeer zou zijn gekomen. Kerkrechtdeskundige T.E. Boele-Noort schrijft in dit verband:
‘Tot de afsnijding aan toe moet de betrokkene ruimschoots de gelegenheid krijgen tot inkeer te komen en zijn schuld te belijden. Door “vertragende” maatregelen zoals deze te hanteren, wordt voorkomen dat de afsnijding als het doel van de tuchtmaatregel gaat fungeren in plaats van als uiterst pijnlijk noodgeval.’Boele-Noort 2019, p. 407.
Bij de tucht over ambtsdragers zal berouw er overigens niet toe leiden dat geen tuchtmaatregel wordt opgelegd. Predikant en kerkrechtdeskundige W.A. Zondag schrijft hierover:
‘Juist omdat openbare zonden van ambtsdragers meer schade aanrichten dan in het geval een “gewoon” gemeentelid in zonde valt, zal er ten aanzien van een zondigende ambtsdrager strenger dan gewoonlijk moeten worden opgetreden.’W.A. Zondag, ‘Tucht over ambtsdragers’, in: H.J. Selderhuis (red.), Handboek Gereformeerd Kerkrecht, Heerenveen: Uitgeverij Groen 2019, p. 414-415.
De kerkelijke tucht is een pastoraal-geestelijk instrument. Doel van tuchtmaatregelen is dat het betrokken gemeentelid tot inkeer komt en schuld belijdt, waarbij voor ambtsdragers geldt dat berouw geen tuchtmaatregel voorkomt met het oog op het voorkomen van navolging. Voor slachtoffers van grensoverschrijdend gedrag is het belangrijk om recht gedaan te worden in een procedure. De tucht is geworteld in de onderlinge verantwoordelijkheid van gemeenteleden. Ambtsdragers (predikanten, ouderlingen en diakenen) zijn geroepen om leiding te geven aan het proces van tuchtuitoefening na de onderlinge vermaning. Daarbij hoort een sfeer van vertrouwelijkheid en zorgvuldigheid. De tuchtmaatregelen zijn geen doel op zich, maar dienen te worden gebruikt met het oog op het te bereiken doel.
In deze paragraaf bespreek ik de verschillende discussiepunten zoals die uit de paragrafen 3 tot en met 5 naar voren zijn gekomen aan de hand van het theologisch kader uit paragraaf 6. Eerst ga ik in op de toegang tot het tuchtrecht (paragraaf 7.2), daarna op de positie als procespartij (paragraaf 7.3) en tot slot op de positie van separate klachtencommissies (paragraaf 7.4).
Uit de vergelijking van de vormgeving van de toegang tot het tuchtrecht blijkt dat klagers in het kerkelijk tuchtrecht een bijzondere rol hebben: het onderling aanspreken van andere gemeenteleden. Deze praktijk is gebaseerd op een Bijbelse richtlijn. Dit onderling vermaan is specifiek voorgeschreven ten aanzien van de kerkelijke tucht en sluit ook aan bij de bredere theologische notie van onderlinge verantwoordelijkheid van christenen. De concrete uitwerking van deze notie verschilt. Het kerkrecht van de GG maakt – in tegenstelling tot dat van de GKv – onderscheid tussen verborgen en openbare zonden en binnen de PKN is het vooraf onderling aanspreken aanbevolen, maar nooit verplicht. Achtergrond van deze verschillende keuzes is het dilemma tussen aan de ene kant de duidelijke richting die het theologisch kader wijst en aan de andere kant de weerbarstige praktijk van situaties waarin onderling aanspreken onmogelijk is.
7.2.1.1. Wel of niet ‘verplicht’ persoonlijk aanspreken
Centrale vraag is of persoonlijk aanspreken voorafgaand aan een melding of klacht bij een tuchtcollege verplicht moet zijn. Gelet op de duidelijke Bijbelse lijn heeft het mijn voorkeur om de plicht tot onderling vermaan wel als uitgangspunt te hanteren. Duidelijk is echter dat dit niet in alle gevallen van een klager gevergd kan worden. Er zijn wijduiteenlopende situaties denkbaar waarin onderling vermaan niet op een verantwoorde manier mogelijk is of zelfs schadelijk is, ook buiten het terrein van seksueel misbruik. Dat leent zich niet goed voor theoretische categorisering van gevallen waarin aanspreken wel en juist niet verplicht is, maar zal van geval tot geval moeten worden beoordeeld. Een vastlegging van de uitzondering op de hoofdregel van onderling vermaan in de kerkorde die voldoende flexibel is zou kunnen zijn: eerst onderling aanspreken, ‘tenzij de aard of ernst van de zonde zich daartegen verzet’. Het is aan de professionele inschatting van de kerkenraad om in een voorkomend geval een lid waar nodig en verantwoord terug te verwijzen naar de fase van onderling vermaan voorafgaand aan handelen door de kerkenraad zelf.Vgl. ook W. Silfhout, Gereformeerd kerkrecht in kort bestek. Toelichting op de Dordtse Kerkorde, Houten: Den Hertog 2010, p. 105. Hij geeft aan dat een kerkenraad bij een zeer ernstige zonde niet hoeft te wachten met een nader onderzoek totdat het aangevende lid naar de regel van onderling vermaan heeft gehandeld.
7.2.1.2. Onderscheid verborgen en openbare zonden
In de GG wordt, net als voorheen in de GKv, onderscheid gemaakt tussen zogenoemde verborgen en openbare zonden. Bij de eerste categorie geldt dat eerst iemand persoonlijk moet worden aangesproken. Bij de laatste categorie geldt dat niet. Dit onderscheid is in de praktijk lastig te hanteren. Daarnaast ben ik het, gelet op de eerder besproken Bijbelse gegevens, met de auteurs van de memorie van toelichting bij de herziene kerkorde van de GKv eens dat de plicht tot onderling vermaan niet alleen in gevallen van verborgen zonden geldt.Deputaten herziening kerkorde, Ontwerp kerkorde voor de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) in Nederland. In opdracht van de Generale Synode Zwolle-Zuid 2008 opgesteld door deputaten herziening kerkorde, december 2009, p. 59. Online te raadplegen via: gkv.nl/download/5751. Ook als een zonde in een bredere kring bekend is, heeft de onderlinge verantwoordelijkheid van gemeenteleden een plaats. Het onderling aanspreken is niet uitsluitend bedoeld om de kring van betrokkenen klein te houden en daarmee de privacy van een betrokkene te waarborgen, maar heeft vooral ook te maken met het theologisch uitgangspunt van onderlinge verantwoordelijkheid en de Bijbelse opdracht om elkaar te steunen in de strijd tegen de zonde.
In het advocatentuchtrecht speelt de deken een belangrijke rol voorafgaand aan de tuchtprocedure. Een klacht tegen een advocaat moet bij de deken worden ingesteld. Diezelfde deken helpt een klager eventueel bij de verwoording van de klacht. Na het indienen van een klacht probeert de deken (als de zaak zich ervoor leent) te bemiddelen om de kwestie onderling op te lossen. Een dergelijke interventie voorafgaand aan de daadwerkelijke tuchtprocedure komt niet bij veel beroepsgroepen voor. Toch is er veel voor te zeggen: zaken die zich daarvoor lenen kunnen worden verwezen óf door bemiddeling worden opgelost, terwijl zware en principiële zaken met behulp van de professional goed en volledig aan de tuchtrechter kunnen worden voorgelegd.
Elementen hiervan zijn te herkennen in het voorstel in de conceptkerkorde voor de fusiekerk GKv-NGK, waarin voorafgaand aan het beklag bij het orgaan dat tuchtmaatregelen oplegt een ouderling wordt ingeschakeld. Een dergelijke interventie sluit goed aan bij het kerkelijk tuchtrecht. De vertrouwelijkheid wordt gewaarborgd, het onderling vermaan wordt serieus genomen door eerst in een kleinere kring tot een oplossing te komen en het is aannemelijk dat in een dergelijke informele setting sneller verzoening bereikt wordt dan via een meer formele procedure. Door een ambtsdrager te betrekken wordt recht gedaan aan het uitgangspunt van ambtelijke leiding. Wel moet ervoor gewaakt worden dat de ouderling niet in de weg staat aan een effectieve tuchtuitoefening. Een gebrek aan onafhankelijkheid ligt bij een interventie door één persoon sneller op de loer dan bij een beoordeling door een heel college. In het advocatentuchtrecht geldt in dat kader bijvoorbeeld de waarborg dat een klager altijd het recht heeft om een kwestie wel direct door te zenden aan het tuchtcollege en de bemiddeling door de deken over te slaan.
In zowel het tuchtrecht voor advocaten als het tuchtrecht voor medici is een griffierecht ingevoerd. Doel is om bagatelzaken (kleine zaken met een verwaarloosbaar belang) te voorkomen. Discussie bestaat over de vraag of een dergelijke maatregel wel past bij de aard van het tuchtrecht. Wat daar ook van zij, gelet op het pastoraal-geestelijke karakter van het kerkelijk tuchtrecht past een barrière voor toegang in de vorm van het heffen van griffierecht in het kerkelijk tuchtrecht niet. Bovendien vormen bagatelklachten voor zover mij bekend in het kerkelijk tuchtrecht geen groot probleem. Als iemand steeds klaagt en de kerkenraad daarmee zwaar belast, ligt een oplossing in de vorm van pastorale gesprekken (en bij zeldzame uitwassen eventueel zelfs tuchtuitoefening) meer voor de hand dan het opwerpen van een algemene financiële barrière.
Binnen het kerkelijk tuchtrecht bestaat er geen duidelijke scheiding tussen de aanklagende rol en de beslisrol, hoewel het standpunt verdedigd zou kunnen worden dat het toezicht in eerste instantie tussen de gemeenteleden onderling gestalte krijgt. Een ontwikkeling in het seculier tuchtrecht die enigszins parallel loopt met de ontwikkeling van melder naar procespartij is de scheiding van toezicht en tuchtrechtspraak. Voorheen was, bijvoorbeeld in de advocatuur, het tuchtcollege ook bevoegd om zelfstandig onderzoek te doen en daarmee toezicht te houden op advocaten. Nu is er doorgaans een scheiding tussen beide functies: in het geval van bijvoorbeeld het advocatentuchtrecht ligt het toezicht nu bij de advocatenorden en de tuchtrechtspraak (na een klacht) bij de tuchtcolleges.
Centraal thema in dit artikel is de vraag of een klager slechts melder is of de rol heeft van procespartij met alle daarbij horende rechten en bevoegdheden. Uit dit artikel is gebleken dat in de GKv en de GG (buiten situaties van seksueel misbruik, waarover meer in de volgende paragraaf) de klager slechts melder is, waarna de procedure verder bij het tuchtcollege zelf ligt. Datzelfde geldt voor het tuchtrecht banken, waarbij echter wel bepaalde waarborgen zijn ingebouwd. Binnen het kerkrecht van de PKN en het tuchtrecht van advocaten en medici hebben klagers wel de rol van procespartij.
Tegen de achtergrond van het theologisch kader uit de voorgaande paragraaf spelen een aantal aspecten een doorslaggevende rol. In de eerste plaats gaat het om de positie van ambtsdragers in de kerkelijke gemeente. Op het moment dat een klager allerlei bevoegdheden krijgt in een tuchtrechtelijke procedure komt het uitgangspunt dat de leiding in het proces van tuchtuitoefening bij ambtsdragers hoort te liggen onder druk te staan. Belangrijker nog is het tweede aspect, het pastoraal-geestelijke karakter van het kerkelijk tuchtrecht. Doel van het kerkelijk tuchtrecht is om het betrokken gemeentelid tot inkeer te laten komen en schuld te laten belijden. Dit proces hoort in een sfeer van vertrouwelijkheid en zorgvuldigheid plaats te vinden. In de derde plaats geldt dat het kerkelijk tuchtrecht, zeker als het gaat om het primaire besluit tot het al dan niet opleggen van een tuchtmaatregel, geen formeel-juridisch proces is. Daarmee past ook een rol van een klager als procespartij niet.
Gelet op het voorgaande ligt betrokkenheid van een klager als procespartij in het kerkelijk tuchtrecht niet voor de hand. Wel zouden kerken zich kunnen bezinnen op nadere waarborgen voor de positie van klagers om zo duidelijkheid te creëren voor alle betrokkenen en recht te doen aan de positie van personen die persoonlijk getroffen zijn door het handelen van een aangeklaagde. Kerken zouden kunnen kijken naar de regeling in het tuchtrecht banken waar de klager ook geen procespartij is, maar waar wel een aantal waarborgen voor de positie van de klager zijn vastgelegd. Het gaat dan bijvoorbeeld om beperkte informatierechten (zoals het ontvangen van een afschrift van de uitspraak) en de mogelijkheid om een verzoek in te dienen bij het tuchtcollege om te worden gehoord of inzage te krijgen in bepaalde stukken.
In bepaalde situaties is verdergaande betrokkenheid van een klager gewenst. De rechtsvergelijking laat verder zien dat in de GKv en de GG een aparte klachtencommissie is voor situaties van seksueel misbruik. Binnen de PKN is de toetsing van dergelijke gevallen met aanvullende waarborgen geïntegreerd in de normale tuchtprocedure, zij het met aanvullende waarborgen. Binnen de klachtencommissie van de GKv hebben klagers wél een volwaardige rol als procespartij. In de voorgaande paragraaf is betoogd dat participatie van klagers als volwaardige procespartij in het normale kerkelijk tuchtrecht zich niet goed verhoudt tot de theologische uitgangspunten die aan het positief kerkrecht ten grondslag liggen. Tegelijkertijd dient, zowel vanuit theologisch perspectief als vanuit juridisch perspectief, ook de positie van het slachtoffer in ogenschouw te worden genomen. Het is belangrijk dat zij situaties van grensoverschrijdend gedrag door kerkelijke functionarissen binnen de geloofsgemeenschap kunnen laten toetsen in een evenwichtige procedure waar zij op voet van gelijkwaardigheid inbreng kunnen leveren. De klachtencommissies zijn daarvoor een geschikt middel. Het voorgaande betoog gaat echter niet alleen op voor slachtoffers van seksueel misbruik, maar ook voor mensen die benadeeld zijn door andere vormen van grensoverschrijdend gedrag van kerkelijke functionarissen. Denk bijvoorbeeld aan situaties van financieel misbruik of machtsmisbruik. Het verdient daarom aanbeveling om te overwegen om de klachtencommissies een breder toepassingsbereik te geven.
Aangever of procespartij? Een eenduidig antwoord op de vraag naar de rol van de klager in het protestants kerkelijk tuchtrecht is moeilijk te geven. Duidelijk is in ieder geval dat de klager wel degelijk een rol van betekenis speelt in het kader van de kerkelijke tucht. Dat is vooral te zien in het proces dat voorafgaat aan de daadwerkelijke uitoefening van de kerkelijke tucht. Er ligt daarbij een sterke nadruk op het onderling vermaan voorafgaand aan het doen van een melding. Over de precieze invulling hiervan bestaat discussie. Gelet op de heldere Bijbelse lijn moet het onderling vermaan van gemeenteleden mijns inziens de hoofdregel blijven. Wel moet er een duidelijke uitzondering gehanteerd worden die waarborgt dat effectieve tuchtuitoefening niet gehinderd wordt in gevallen waarin onderling vermaan om uiteenlopende redenen niet verantwoord is.
Een ander thema in het kader van de toegang tot de tuchtprocedure is de mogelijkheid van een interventie voorafgaand aan de formele tuchtprocedure. Een voorbeeld hiervan is de rol van de deken in het advocatentuchtrecht. Deze functie kan zinvol zijn voor het kerkelijk tuchtrecht. De sterkere rol van de ouderling in de conceptorde van de fusiekerk GKv-NGK kan een stap in de goede richting zijn, waarbij wel aandacht moet zijn voor de mogelijke schaduwzijden van een dergelijke constructie.
In het tuchtrecht van veel groepen, waaronder het advocatentuchtrecht en het tuchtrecht voor medici, heeft de rol van de klager een ontwikkeling doorgemaakt naar die van een volwaardige procespartij. In het kerkelijk tuchtrecht van de GKv en de GG is die ontwikkeling niet zichtbaar, terwijl het tuchtrecht van de PKN wel meer dezelfde kant op lijkt te zijn ontwikkeld. Vanuit een theologische evaluatie kom ik, vanwege de positie van de ambten in de christelijke gemeente en het pastoraal-geestelijke karakter van het kerkelijk tuchtrecht, tot de conclusie dat een rol voor de klager als procespartij in het kerkelijk tuchtrecht minder passend is. Wel zouden kerken, naar analogie van het tuchtrecht banken waar de klager ook geen procespartij is, een aantal waarborgen voor de positie van de klager kunnen opnemen in de kerkorde. Het gaat dan bijvoorbeeld om beperkte informatierechten (zoals het ontvangen van een afschrift van de uitspraak) en de mogelijkheid om een verzoek in te dienen bij het tuchtcollege om te worden gehoord. Een probleem ontstaat bij situaties van grensoverschrijdend gedrag door kerkelijke functionarissen. Slachtoffers moeten de mogelijkheid hebben om dergelijke situaties binnen de geloofsgemeenschap te laten toetsen in een evenwichtige procedure waarin zij op voet van gelijkwaardigheid inbreng kunnen leveren. Een mogelijke oplossing voor dit vraagstuk ligt in een bredere inzet van de onafhankelijke klachtencommissies.