C.J.A. Seinen
A.W. Jongbloed
J.D.A. den Tonkelaar
P. de Bruin, S.L. Boersen
M. Tak - CMS
L. Meijer - CMS
S.M. van der Meer - Boontje Advocaten
T.C.C.J. Schonis - MannaertsAppels Advocaten
De waarheidsplicht van art. 21 Rv en de voor de beslissing relevante feiten
Om aan de waarheidsplicht van artikel 21 Rv te voldoen, moeten procespartijen de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aanvoeren. Doen zij dat niet, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht. Eerder schreef ik al over de sanctionering van artikel 21 Rv door de rechter; in deze bijdrage ga ik nader in op de (reikwijdte van de) zorgplicht van partijen ten aanzien van de feiten. De opvattingen over die zorgplicht zijn in ontwikkeling, zowel in de jurisprudentie als in de gedachtevorming van de wetgever.
In deze bijdrage schets ik in par. 1 kort welke toets de rechter aanlegt als hij de naleving van de waarheidsplicht beoordeelt, om vervolgens enkele handvatten te formuleren voor beantwoording van de vraag hoe ver de verplichting van een procespartij reikt om – doorgaans: voor haar ongunstige – feiten aan te voeren (par. 2), en op welk moment in de procedure zij geacht wordt dit te doen (par. 3). Ik sluit af met een conclusie (par. 4).
Om toegang te krijgen tot het gehele artikel heeft u een abonnement nodig. Meer informatie over de abonnementsvormen en prijzen kunt u hier vinden.
Abonneren op dit tijdschrift