Harald Merckelbach
Dick Bijl, Rolf Hoving
Rob Bilo, Marloes Vester, Huub Nijs, Wilma Duijst
Redactioneel
Klare Taal: Wie kan daar nu tegen zijn?
Lawyers write poorly not because they know too little, but because they know too much
Steven Stark
Diverse geleerden hebben zich afgevraagd waarom juridisch taalgebruik nogal eens de indruk wekt moedwillig mistig en nodeloos ingewikkeld te zijn. Willen rechters, officieren en advocaten dan niet begrepen worden door diegenen tot wie zij zich richten? Sprekend over rechters merkte de emeritus hoogleraar rechtspsychologie Hans Crombag ooit op dat achter hun pedante verbositeit eigenlijk argumentatieve verlegenheid schuilgaat: de rechter neemt een beslissing, weet ook niet precies waarom en hult dat in een voile van bizarre zinsconstructies en archaïsche woorden opdat justitiabelen niet al te licht een appelgrond ontdekken.1 Ik ben het met deze sombere analyse niet eens, zoals verderop nog zal blijken.
Maar de voorvechters van wat inmiddels in onze contreien Klare Taal heet, menen wel dat hier een probleem aan de orde is, dat bovendien een oplossing behoeft. In hun ogen is het van groot belang dat het rechtsbedrijf doordesemd raakt van talige eenvoud. Geheel in die geest reikt Maarten Feteris, president van de Hoge Raad en exponent van de Klare Taal-beweging, sinds een aantal jaren een bokaal uit voor de beste rechterlijke uitspraak in Klare Taal. En het gaat niet enkel rechters aan. Op een conferentie over de taal van procederende advocaten drukte Feteris advocaten op het hart om lange en ingewikkelde pleidooien toch vooral achterwege te laten: ‘Streef ernaar om ook ingewikkelde kwesties voor een rechter toegankelijk te maken en niet om simpele zaken te compliceren.’2 Dat komt dicht in de buurt van wat de Amerikaanse opperrechter Antonin Scalia ooit zei: ‘Don’t make a simple case complex. Make a complex case simple.’
Make a complex case simple? Gewone stervelingen hebben zo’n aansporing in het geheel niet nodig. Versimpelen is iets wat ze van nature voortdurend doen en het interessante is dat ze daar dik tevreden over zijn. De Yale-hoogleraar Frank Keil vroeg bijvoorbeeld aan zijn proefpersonen of ze wisten hoe een helikopter werkte.3 Maar natuurlijk, zeiden de meesten, en ze gaven zichzelf een ruime voldoende voor hun intuïtieve inzicht in de mechanica van de helikopter. Maar als hun werd gevraagd hoe een helikopter vanuit een rustpositie in een horizontale vlucht kan worden gebracht, kwam er zelden een gearticuleerd antwoord. Dat doet de piloot, meenden ze dan. Mensen overschatten de diepgang van hun inzicht, concludeerde Keil en hij noemde dat de illusion of explanatory depth.
Bij het creëren van deze illusie worden mensen geholpen door allerlei ingebakken vuistregels. Een ervan – niet onbelangrijk in de juridische context – is persoonsattributie.4 Het verwijst naar onze neiging om bij ongevallen, missers en fouten een enkele persoon als oorzaak aan te wijzen: hij heeft het gedaan. Neem bij wijze van illustratie de patiënt die comateus wordt nadat hij in het ziekenhuis een te hoge dosis van een medicijn kreeg toegediend. Gelukkig ontwaakt de patiënt later daaruit, maar hij houdt er volgens eigen zeggen wel cognitieve beperkingen aan over. Hoe kon dit gebeuren? Die kwestie zou zomaar de inzet kunnen worden van een letselschadeprocedure, tuchtzaak of zelfs strafzaak. Wanneer leken zich erover buigen, zetten ze in hun hoofd de calamiteit en wat eraan voorafging langs een tijdlijn uit. De eerste de beste persoon die in de aanloop naar de calamiteit prominent in beeld komt, wijzen ze als hoofdverantwoordelijke aan: het was de zaalarts die het recept voor het medicijn uitschreef en hij is dus verantwoordelijk. Dát is persoonsattributie. Zo’n duiding heeft de charme van eenvoud en laat zich moeiteloos in Klare Taal uitdrukken. Maar in het licht van alles wat we weten over hoe medicatiefouten ontstaan, zal het een onvolledige en daarom onredelijke voorstelling van zaken zijn.5 De overgrote meerderheid van dit soort fouten komt immers voort uit een gelegenheidscoalitie van meerdere oorzakelijke factoren. In de rechtszaal kan daarom niet worden volstaan met intuïtief inzicht dat langs de weg van haastige persoonsattributie wordt verworven. Wat we van magistraten in voorkomende gevallen verwachten, is een genuanceerde beschouwing van de causale keten die aan een medicatiefout voorafgaat. Wetenschappers die calamiteiten bestuderen noemen dat de systeembenadering.6 Kun je de uitkomst daarvan later hijsen in het eenvoudige, maar toch stijlvolle pak dat Klare Taal heet?
Wellicht, maar het is niet de belangrijkste vraag die je kunt stellen. De essentiële vraag is of mensen überhaupt de causale finesses begrijpen als ze van tevoren de uitdrukkelijke aanwijzing hebben gekregen om hun conclusies in Klare Taal te gieten. Beïnvloedt zo’n standaard hoe zij mogelijke oorzaken gaan wegen? Wakkert het persoonsattributie aan? Leidt het in hun hoofden tot een uitgesproken voorkeur voor monocausale verklaringen omdat die zo dadelijk makkelijk op papier te zetten zijn? Als dat zo is, dan heeft Klare Taal een onwenselijk neveneffect.
Samen met mijn student Malin König nam ik de proef op de som.7 Ik gaf de casus van de patiënt versus de zaalarts aan proefpersonen (N = 90). Het ging om Duitse en Nederlandse studenten; sommigen studeerden psychologie, anderen rechtsgeleerdheid. Het maakt voor de bevindingen van ons onderzoek allemaal weinig uit. Proefpersonen kregen de opdracht om zich voor te stellen dat ze rechter waren in een letselschadezaak en lazen vervolgens een verslag van het onderzoek ter zitting. Uit dat verslag bleek dat de zaalarts bekende het recept voor de medicatie te hebben uitgeschreven. Maar ook kwam een verpleger vertellen dat hij koffie had gemorst over het recept voordat hij het naar de apotheker bracht. De ziekenhuismanager gaf ter zitting toe dat de tafels waaraan artsen en verplegers moesten werken krap bemeten waren. De apotheker verscheen eveneens en meende terugblikkend dat het receptenbriefje inderdaad aan de onduidelijke kant was geweest. De verpleger had het medicijn uiteindelijk bij de apotheek opgehaald en aan de patiënt gegeven, die vervolgens comateus werd. Dat de patiënt er restverschijnselen aan had overgehouden moest blijken uit de verklaring van een bridge-vriend, die vertelde dat de ex-patiënt sinds het voorval geen goede partij meer gaf.
Nadat de proefpersonen het zittingsverslag hadden gelezen, werden er vier verschillende groepen van elk rond de 22 personen geformeerd. In de ene conditie werd studenten herhaaldelijk op het hart gedrukt om toch vooral Klare Taal te bezigen.8 In de andere (controle)conditie bleef zo’n opdracht achterwege. Binnen elke conditie waren er weer twee versies: een groep schreef eerst het begin van het vonnis uit en gaf daarna waarderingen aan de mate waarin de verschillende hoofdpersonen in deze zaak verantwoordelijkheid droegen voor de calamiteit. In de andere groep kwamen die waarderingen eerst en pas later werd er aan het vonnis geschreven. Onze aandacht ging vooral uit naar de groep die eerst Klare Taal-instructies kreeg, vervolgens het begin van een vonnis moest uitschrijven en daarna de mate van verantwoordelijkheid moest vaststellen. Hier bleven de instructies niet in de lucht hangen, maar werden ze urgent omdat er een pen op papier moest worden gezet. Legde deze groep – meer dan de andere groepen – daarbij de neiging aan de dag om de medicatiefout op conto van één enkele persoon te schrijven?
Dat kun je nagaan met de Herfindahl-Hirschfeld Index (HHI), een uit de economie afkomstige index die daar gebruikt wordt om monopolisering in maat en getal uit te drukken. Stel er zijn op de markt voor fietsenpompen vijf fabrikanten actief. Een grote speler bezit maar liefst 74% (0,74) van de markt; de overige vier ieder slechts 6.5% (0,065). Om de HHI vast te stellen kwadrateer je de marktaandelen en daarna sommeer je ze. In dit voorbeeld: 0,742 + 0,0652 + 0,0652 + 0,0652 + 0,0652 = 0,56. Hoe hoger de HHI, hoe meer de markt wordt gedomineerd door een enkele speler. En 0,56 is aan de hoge kant; het gaat richting monopolie.
Amerikaanse onderzoekers lieten zien dat je de HHI prima kunt gebruiken om causaal simplisme in kaart te brengen.9 Dat deden wij in ons onderzoek ook. Proefpersonen waardeerden de verantwoordelijkheid van de hoofdpersonen in de casus met een percentage tussen de 0 en de 100 en op basis daarvan berekenden we de HHI. Figuur 1 vat de resultaten samen.
Figuur 1: Gemiddelde HHI’s voor de vier groepen (standaardfouten voor gemiddelden zijn eveneens weergegeven).
Met hun gemiddelde HHI van 0,56 (standaarddeviatie = 0,21) torenden de Klare Talers die eerst het begin van een vonnis schreven en daarna verantwoordelijkheden vaststelden boven alle anderen groepen uit. Het verschil is significant.10 Nu kun je niet zeggen dat zo’n hoge HHI erop wijst dat onze amateurrechters de verantwoordelijkheid vooral in de schoenen van de zaalarts probeerden te schuiven. Het kan ook de apotheker zijn. Of de verpleger. Of de manager. De crux is dat Klare Taal-instructies aanzetten tot causaal simplisme zodra het de amateurrechters duidelijk wordt dat er echt een soepel verhaal op papier moet worden gezet.
Als ik een aanhanger van de Klare Taal-beweging was, dan zou ik tegenwerpen dat dit een nogal gekunsteld experiment is, dat bovendien drijft op amateurrechters. Professionele rechters, zo zou ik verder gaan, weerstaan de hang naar causaal simplisme, ook als ze Klare Taal-instructies hebben gekregen. Klare Taal, zo zou ik er nog eens uitdrukkelijk aan toevoegen, maakt rechterlijke uitspraken begrijpelijker en vergroot daarom hun gepercipieerde legitimiteit. Maar terwijl ik dit allemaal zou beweren, zou de twijfel me bekruipen. Want bestaat er dan empirisch onderzoek dat de zegeningen van Klare Taal onderbouwt? Voor zover ik weet niet. Er is wel onderzoek gedaan naar hoe Amerikaanse burgers aankijken tegen twee typen rechterlijke uitspraken: ondubbelzinnige uitspraken en uitspraken in aporetisch idioom.11 De term aporetisch werd gemunt door de Amerikaanse rechtsgeleerde Dan Kahan en hij doelt daarmee op een idioom dat getuigt van het besef dat de zaak lastig is en zich onttrekt aan een makkelijke samenvatting. Als Amerikaanse burgers al ergens een voorkeur voor hebben, dan zijn het aporetische uitspraken, en wel omdat die aandacht besteden aan twijfel, alternatieve scenario’s en andere mogelijke oorzaken. Vooral als burgers het niet eens zijn met een uitspraak, stellen ze het op prijs als tegenargumenten in zo’n uitspraak toch over het voetlicht worden gebracht. Bij het aporetisch idioom dat daarvoor nodig is horen wel meanderende, kommakwistige zinnen, iets waaraan sommige voorvechters van Klare Taal een broertje dood hebben. Net zoals aan vakjargon, enerzijds-anderzijds-constructies, een aanhef als ‘overwegende dat’ en archaïsche begrippen als ‘onderhavige’ en ‘reeds’.
Over vakjargon gesproken: wie zich er volop van bedienen zijn de DNA-experts, de pathologen, de forensisch accountants, de rechtspsychologen en al die andere deskundigen. Hoe ga je als rechter de conclusies van hun deskundigenberichten stroomlijnen in de windtunnel van de Klare Taal? Hoe zeg je random match probability op zijn Klare Taals? Hoe leg je de likelihood ratio op een toegankelijke wijze uit? Wat is base rate en due diligence in gewonemensentaal12? Om zulke concepten te kunnen uitleggen, moet je ze om te beginnen begrijpen. Maar daar gaat het vaak al mis, zoals het onderzoek van De Keijzer en Elffers op verontrustende wijze illustreert.13 Voor rechters die ermee worstelen hoe een lastig deskundigenbericht in soepele taal valt samen te vatten, bestaat er een aantrekkelijke vluchtroute: je schuift het deskundigenbericht gewoon ter zijde met het argument dat het geen 100% uitsluitsel biedt.14
afl. 4, p. 149-153.
De pleitbezorgers van Klare Taal hebben honorabele bedoelingen. Dat is boven elke twijfel verheven. Voor het overige is het met Klare Taal in de rechtszaal als met mooi weer in het land: weinigen zullen er in beginsel tegen zijn. Maar voordat Klare Taal tot officieuze standaard wordt verheven, is het dienstig om de vraag te stellen of er het addertje van causaal simplisme onder het gras zit. Het laat zich op empirische wijze heel wel onderzoeken. En misschien maakt zulk onderzoek wel duidelijk dat professionele rechters in het geheel niet neigen naar causaal simplisme als ze Klare Taal bezigen. Dan kunnen we alle reserves laten varen. De wenselijkheid om hier onderzoek voor desiderata te plaatsen, zou wel gevoeld moeten worden door diegenen die zich beijveren voor Klare Taal. Dat lijkt me nou zo klaar als een klontje. Want honorabele bedoelingen alleen zijn niet voldoende. Reeds.