Ferdinand Grapperhaus
Dr. Lourens Minnema
Ing. Razi Quadir
Shaun de Freitas
Jan Willem Sap
Ton Meijers
Mr. drs. Jaco van den Brink
H.M.ten Napel, Constitutionalism, Democracy and Religious Freedom
Godsdienstvrijheid in een constitutionele democratie: mag de staat beperkingen opleggen aan het volgen van godsdienstige principes, of het optreden van religieuze organisaties zoals kerken, scholen, stichtingen voor zorg of welzijn? Bijvoorbeeld voor dierenwelzijn of emancipatie van vrouwen of lhbt’ers? Wat is de waarde van de Nederlandse vrijheid van onderwijs? Het boek Constitutionalism, Democracy and Religious Freedom van Hans-Martien ten Napel biedt voor dit actuele thema een boeiende benadering. Sinds de jaren 1960 is ons land in levensbeschouwelijk opzicht een stuk minder overzichtelijk geworden. En dat roept vragen op over hoe de overheid met die verscheidenheid moet omgaan.
De laatste decennia zou je in het debat over die vragen ruwweg twee benaderingen kunnen onderscheiden. Allereerst die van het oudere tolerantie-liberalisme, waarbij levensbeschouwelijke groeperingen zo veel mogelijk de ruimte krijgen. Het recht (de staat) bemoeit zich niet onnodig met interne aangelegenheden binnen zo’n groepering en haar organisaties. Staatsdwang moet immers vermeden worden, zeker binnen godsdienstige kringen.
Daarnaast is inmiddels ook een benadering zichtbaar die haar vertrekpunt neemt in het autonome individu. Het recht en de vrijheden dienen de ontplooiing van het individu en dat kan dan ook betekenen dat de staat orde op zaken moet stellen binnen levensbeschouwelijke organisaties.Zie over deze twee benaderingen ook: Floris Mansvelt Beck, ‘Franse toestanden?’ in: Tijdschrift voor Religie, Recht en Beleid, 2016 (7), 3, p. 6-23. Bij bijvoorbeeld de Algemene wet gelijke behandeling is gezocht naar een compromis tussen deze benaderingen. En ook als wij ons nu een mening vormen over casus waarin godsdienstvrijheid een rol speelt, moet de vraag worden gesteld (en beantwoord) welke zienswijze bij ons domineert.
Ten Napel geeft in dit boek een diepgravende analyse van de relatie tussen constitutionalisme, democratie en godsdienstvrijheid; ofwel, van de vraag: hoe moet de overheid in haar regelgeving in een moderne pluriforme maatschappij omgaan met de verscheidenheid aan levensbeschouwelijke groeperingen? Verschillende benaderingen passeren de revue. De multidisciplinaire onderzoeksmethode (met name juridisch en filosofisch) en de brede blik (West-Europa en Noord-Amerika) komen de kracht van het betoog ten goede.
Ten Napel vraagt allereerst aandacht voor de collectieve dimensie van het recht op godsdienstvrijheid: niet alleen privépersonen, maar ook religieuze organisaties kunnen zich op het recht op godsdienstvrijheid beroepen. Dat heeft een reden: mensen organiseren zich en blijken behoefte te hebben aan verbanden om gezamenlijk de ervaren roeping vorm te geven. Daarbij wijst Ten Napel op de fundamentele menselijke behoefte aan die sociale verbanden. Belangrijk voor een correcte waardering van het recht op godsdienstvrijheid is de observatie dat dit, waar die verbanden een religieuze identiteit en grondslag kennen, door betrokkenen niet zelden als wezenlijk wordt ervaren. Die gedeelde levensbeschouwelijke of religieuze drijfveer is vaak essentieel.
Vandaar de ondertitel: To Be Fully Human. Willen we elkaar de ruimte geven om ‘volledig mens te zijn’, dan hoort daarbij ook dat de staat (het recht) zich zo veel mogelijk onthoudt van sturend optreden in die religieuze verbanden die we nodig hebben. We zijn immers meer dan een individu, en ook veel meer dan individu en staatsburger. De religie of levensbeschouwing is in veler leven geen strikt persoonlijke ‘kers op de taart’, maar een essentieel aspect dat al onze activiteiten doortrekt (bewust of onbewust). Ook het deel uitmaken van verbanden op allerlei terreinen is dan essentieel to be fully human. In kerkgenootschappen, maar ook bijvoorbeeld opvoeding, onderwijs en zorg – bijna niemand kan alleen in het leven staan. Weliswaar heeft niet iedereen evenzeer behoefte aan een expliciet religieuze of levensbeschouwelijke identiteit binnen verbanden, maar het blijkt voor veel groepen mensen wel te gelden; overigens zoeken ook verbanden zonder een dergelijke expliciete identiteit veelal naar bepaalde gedeelde ethische ankerpunten. Die instellingen en organisaties zijn dus onmisbaar voor de menselijke behoeften, en drijven op de gedrevenheid van de deelnemers. Ze functioneren vaak dankzij een gedeelde religieuze drijfveer, waaraan men ook loyaal is.
Ten Napel breekt daarom een lans voor wat hij aanduidt als ‘social pluralism’: de erkenning dat al die maatschappelijke instellingen een wezenlijk onderdeel van de samenleving zijn – ten minste evenzeer wezenlijk als de staat dat is. Die erkenning betekent voor de staat dat deze zich van zijn grenzen bewust moet zijn: de noodzakelijke ruimte voor deze instellingen betekent dat de overheidsregelgeving op afstand moet blijven. De laatste twee eeuwen heeft de staat zijn controle over allerlei maatschappelijke terreinen (denk aan onderwijs, welzijn, armenzorg, arbeidsrecht) uitgebreid, en daarom is het ook vanuit het oogpunt van machtenspreiding (checks and balances) nodig dat we die instellingen blijven zien en erkennen als in beginsel staatsvrije sferen. Dit sociaal pluralisme is (na collectieve godsdienstvrijheid) de tweede bouwsteen in Ten Napels boek.
Dit gedachtegoed vindt overigens wortels in diverse tradities. Ten Napel verwijst hiernaar, maar gaat hier verder niet uitgebreid op in, omdat hij vooral laat zien dat het ook aansluit bij opvattingen binnen het hedendaags politiek liberalisme. Zelf zie ik boeiende parallellen met bijvoorbeeld de Politica van de Duitse calvinistische jurist Althusius. Hij omschrijft politiek als de kunst – binnen allerlei verbanden – om mensen geordend bij elkaar te brengen om wederkerig elkaar te helpen. Die verbanden (in de Politica onder meer gezin, familie, kerk, stad, universiteit) zijn essentieel voor mensen. Zij hebben elk hun eigen gezagsstructuur. Zodoende kan het wederkerig samenleven tot bloei komen.Johannes Althusius, Politica. An Abridged Translation of Politics Methodically Set Forth and Illustrated with Sacred and Profane Examples, vert. F.S. Carney. (Indianapolis 1995).
De derde bouwsteen in het boek van Ten Napel is die van democratie: welke rol kan levensbeschouwing spelen in het publieke debat? Daarbij weegt Ten Napel de uitgangspunten van twee Amerikaanse politiek filosofen tegen elkaar af: die van John Rawls (public reason: spreek in het publieke debat slechts de taal van de gemene deler) en van Nicholas Wolterstorff (equal political voice liberalism: elke levensbeschouwing krijgt haar stem). Hij concludeert dat de laatstgenoemde meer ruimte laat voor het uiteindelijke doel: iedereen faciliteren to be fully human. Dit kan ook bijdragen aan het verkleinen van de democratische kloof. Wanneer ook minderheden in de politiek hun eigen taal horen, kan dit vervreemding tegengaan: als er onderhuidse polarisatie aanwezig is, kan dit in elk geval deels gekanaliseerd worden in de vorm van het politieke debat. Anders dan het toepassen van de filter van public reason, is juist die pluriforme weerspiegeling in dit debat nodig voor de legitimiteit van het overheidsoptreden.
Met de door Ten Napel aangeduide richting zijn de dilemma’s natuurlijk niet uit de wereld. Wel geeft deze een antwoord op de vragen van de hedendaagse pluriforme samenleving, dat recht doet aan de diepliggende menselijke behoeften en ook nu waarborgen schept voor het wederkerig samenleven in alle verbanden die we nodig hebben.