Mr. drs. J.W. Verwijs
Dr. mr. K.W. de Jong
Mr. dr. P.T. Pel
Mr. T. van Kooten
Prof. dr. A. van der Braak
Rabbijn S. Katzman, Drs. R.P. Baruch
Drs. W. van der Schee
C. Grethlein, Evangelisches Kirchenrecht. Eine Einführung
Het is inmiddels al weer drie jaar geleden dat Christian Grethlein zijn inleidende gastcolleges kerkrecht aan de rooms-katholieke faculteit in Münster tot een boekje promoveerde. Wanneer je de titel leest als inleiding in het feitelijke kerkelijke recht van de Evangelische Kirche in Deutschland, biedt het waar voor zijn geld. Na een korte historische introductie (I) wijst Grethlein in vier overzichtelijke hoofdstukken de weg in de organisatie van de Duitse protestantse kerken (III), het functioneren van de lokale gemeenten en de rol van de ‘Lebensordnungen’ daarin (IV), het kerkelijk arbeidsrecht (V) en de kerkelijke rechtspraak, inclusief het toezicht op de leer (VI).
Vanuit Nederland gezien is de Duitse protestantse kerkgemeenschap tegelijk herkenbaar en onoverzichtelijk divers. Onder de ‘holding’ van de Evangelische Kirche in Deutschland valt een serie, soms regionaal, soms confessioneel begrensde, kerken, die er ook kerkrechtelijk telkens weer net anders uitzien. Grethlein bespreekt in hoofdstuk III voorbeelden van een lutherse, een gereformeerde en een ‘unierte Kirche’ en laat deze diversiteit in de volgende hoofdstukken steeds terugkomen. Anders dan de Nederlandse Protestantse Kerk in Nederland is de Evangelische Kirche in Deutschland zelf geen kerk, maar een samenwerkingsorganisatie. Ook die wordt handzaam beschreven, aangevuld met informatie over een aantal andere verbanden tussen kerken. Wie wil weten wat er bedoeld wordt met de nodige Duitse kerkelijke afkortingen (VELKD, UEK, RB, LWB, GeKe) krijgt in een handvol bladzijden uitleg, inclusief achtergrond, samenhang en ontwikkeling.
Grethlein is zelf geen kerkjurist, maar praktisch theoloog aan de protestantse faculteit in Münster. Dat heeft de nodige voordelen. Hij loopt binnen vanuit de praktijk, waarin voorschriften en bepalingen soms hinderlijke werken (p. 5). Hij zit dicht op de maatschappelijke ontwikkelingen, en signaleert terecht dat niet langer autoriteit, maar authenticiteit momenteel de communicatie rond geloof en kerk bepaalt (p. 217). De vragen die hij stelt aan het kerkelijk recht dat hij beschrijft zijn de typische vragen van een praktisch theoloog: ze cirkelen allemaal rond de doelmatigheid van de communicatie van het evangelie. In de samenvatting aan het slot trekt hij zijn vragen samen in de ene vraag of de rechtsvorm van de huidige protestantse landskerken, die sterk naar analogie van de staat is uitgewerkt, nog wel het beste kader biedt om de communicatie van het evangelie te bevorderen (p. 220). Zijn antwoord is ‘nee’. Het kerkelijk recht zou omgevormd moeten worden tot een clustering van maatschappelijk plausibele regels die de communicatie van het evangelie helpen verbeteren.
Nadeel is dat de praktisch theoloog zelfs de vraag niet stelt die het vak kerkrecht bepaalt, namelijk de vraag naar de rechtmatigheid van het handelen en communiceren van en in de kerk. Dat is meer dan toeval. Er zit een ecclesiologische overtuiging achter. Grethlein volgt in zijn systematische hoofdstuk (II) vooral Hans-Richard Reuter, een van de invloedrijkste Duitse auteurs op het terrein van het kerkrecht. Grethlein en Reuter werken vanuit een typering van protestantse kerken als interpretatiegemeenschap: ‘Protestants kerkelijk recht is in zijn oriëntatie op de bijbel betrokken op de kerk als interpretatiegemeenschap’ (p. 63). In de inleiding had Grethlein al aangegeven dat hij hier het typerende verschil ziet met de rooms-katholieke insteek: daar wordt de christelijke religie georganiseerd in het ‘Leitmedium’ recht, protestants zou zijn de christelijke religie te organiseren in het ‘Leitmedium’ (wetenschappelijke) theologie als bezinning op de communicatie van het evangelie (p. 15v). Is de (protestantse) kerk inderdaad niet meer dan een interpretatiegemeenschap, dan kan de vraag naar de rechtmatigheid niet meer worden gesteld. Interpretatie kent alleen doelmatigheid. Als er in de kerk alleen wordt gecommuniceerd, maar niets meer publiek, fysiek en betekenisvol voor derden gebeurt tussen God en mensen, is er geen aanknopingspunt voor recht. Wat dan van het kerkelijk recht overblijft is inderdaad niet meer dan een maatschappij-conforme ordening van een gegeven gemeenschap, die hoogstens wat ingewikkelder is dan die van een willekeurige andere vereniging omdat er zoveel historisch materiaal in rondhangt. Maar dat kan nog wel opgeruimd worden.
De conclusie kan moeilijk anders zijn dan dat dit handige en overzichtelijk inleidende boekje over het protestantse kerkelijk recht in Duitsland systematisch aan het vak kerkrecht überhaupt niet toekomt.