Razi H. Quadir
Yaser Ellethy
Auke Dijkstra
Klaas-Willem de Jong, Marcel Zijlstra
Jan Hallebeek
Godsdienstvrijheid en afvalligheid in de islam in relatie tot seculier recht
In de loop van de geschiedenis lijken vrijheid en georganiseerde religies, en dan in het bijzonder de islam, op gespannen voet met elkaar te staan. Is het niet zo dat religie per definitie geen vrijheid duldt? En geldt dat niet al helemaal voor de islam? In een liberale democratie die gebaseerd is op de rechtsstaat zijn diverse grondrechten van kracht waaronder vrijheid van religie. De lakmoestest of een religie past in een liberale democratie komt erop neer dat moet worden nagegaan hoe de islam zich verhoudt tot het beginsel van godsdienstvrijheid. Specifiek gaat het mij in deze bijdrage over afvalligheid. Daarom staat in dit artikel de volgende vraag centraal: hoe verhouden godsdienstvrijheid en afvalligheid in de islam zich tot seculier recht in een democratische rechtsstaat? Het artikel is als volgt opgebouwd. Om te beginnen wordt het begrip ‘godsdienstvrijheid’ nader omschreven (paragraaf 1). In de volgende paragraaf wordt het vraagstuk van de verhouding tussen islam en vrijheid van godsdienst voorlopig verkend. Geconstateerd wordt dat met name rond afvalligheid tussen moslimgeleerden een controverse bestaat. In paragraaf 3 en 4 komt het thema ‘afvalligheid’ in de Koran en in de soenna ter sprake. In paragraaf 5 wordt de relevantie van dit onderwerp voor westerse moslims onder de loep genomen. In paragraaf 6 komt de vraag aan de orde in hoeverre afvalligheid een publieke dan wel een privéaangelegenheid is. In paragraaf 7 wordt nagegaan hoe afvalligheid in de islam zich verhoudt tot seculier recht. Het artikel sluit af met een conclusie.
In dit artikel spreek ik bewust over godsdienstvrijheid in de islam en niet van vrijheid van godsdienst in de islam. Ik doe dit omdat de term ‘vrijheid van godsdienst’ maar de helft van de lading dekt, terwijl ‘godsdienstvrijheid’ een allesomvattende term is. Om dit duidelijk te maken wil ik mij eerst concentreren op het begrip ‘vrijheid’. Vrijheid is in onze tijd een uiterst complex begrip geworden, waarvan geen eenduidige definitie bestaat. Niet voor niets schreef Hannah Arendt (1906-1975) dat het stellen van de vraag ‘wat is vrijheid?’ een hopeloze missie lijkt te zijn.Arendt, Between Past and Future. Six Exercises in Political Thought, p. 143. De politiek filosoof Isaiah Berlin (1909-1997) onderscheidt in zijn werk Two Concepts of Liberty (Oxford: Oxford University Press 1958)Ik heb echter in dit artikel gebruikgemaakt van een andere uitgave, zie de literatuurlijst. een negatieve vrijheid en een positieve vrijheid. Negatieve vrijheid is vrijheid van, het is het gebied waar iemand ongehinderd zijn gang kan gaan.Berlin, Liberty, Incorporating Four Essays on Liberty, p. 169. Negatieve vrijheid impliceert het niet inmengen van anderen, het met rust worden gelaten. De tweede opvatting van vrijheid die Berlin noemt en bespreekt, is de positieve vrijheid of vrijheid tot. Het is de vrijheid waarin een persoon een subject is en geen object, waarin mensen hun leven kunnen formuleren en vormen en hun idealen en doelen kunnen bereiken, zonder te worden gedwarsboomd of zonder dat anderen voor hen beslissen (interne of externe druk). Dit houdt in dat een mens een rationeel, actief en bereidwillig wezen is en verantwoordelijkheid draagt voor zijn keuzes.Ibid., p. 179-181. Positieve vrijheid is breder dan negatieve vrijheid, het draait om de autonomie van een individu, de kernwaarde in het liberalisme.Blokland, Wegen naar vrijheid, p. 122. We kunnen daarom beter spreken over vrijheid tot godsdienst of godsdienstvrijheid in plaats van vrijheid van godsdienst. Vrijheid van godsdienst impliceert slechts dat de overheid iemand niet mag dwarsbomen om zijn of haar godsdienst te belijden. Maar godsdienstvrijheid gaat een stap verder: het behelst in de breedste zin van het woord dat een individu zijn leven actief richting kan geven door middel van zijn godsdienst. Godsdienstvrijheid is een klassiek grondrecht en is opgenomen in artikel 18 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, dat als volgt luidt:
‘Eenieder heeft recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst; dit recht omvat tevens de vrijheid om van godsdienst of overtuiging te veranderen, alsmede de vrijheid hetzij alleen, hetzij met anderen zowel in het openbaar als in zijn particuliere leven zijn godsdienst of overtuiging te belijden door het onderwijzen ervan, door de praktische toepassing, door eredienst en de inachtneming van de geboden en voorschriften.’www.ohchr.org/en/udhr/pages/Language.aspx?LangID=dut.
De inhoud van artikel 18 is tweeledig: enerzijds impliceert het een negatief recht, de overheid mag aan niemand het belijden van een godsdienst onthouden. Een burger mag zonder interventie toetreden tot een godsdienst. Bovendien, er is geen staatsinmenging, de overheid bemoeit zich niet met de interne zaken van een godsdienst. Anderzijds heeft een burger het recht om een godsdienst de rug toe te keren. Wanneer een burger om welke reden dan ook niet meer tot een godsdienst wil behoren, dan moet hij of zij vrijelijk, zonder repercussies, uit het geloof kunnen stappen. In de volgende paragraaf zal daarom de vraag hoe de islamitische jurisprudentie kijkt naar toetreding tot en uittreding uit de islam in inleidende zin worden verkend.
Godsdienstvrijheid impliceert dat er geen dwang bestaat om zich te bekeren tot een godsdienst. Maar het houdt tevens in dat iemand vrijelijk afstand kan nemen van zijn of haar godsdienst, iets wat in de islam zwaarbeladen is en wat ik verderop in dit artikel zal bespreken. Godsdienstvrijheid is een van de klassieke grondrechten en een negatief recht; de overheid mag niet interveniëren in de keuze van iemand om tot een godsdienst over te gaan of om een godsdienst de rug toe te keren. Er zijn talloze verzen in de Koran die duidelijk maken dat de islam een religie is voor de hele wereld en die de mensheid uitnodigt om tot de islam over te gaan. De Koran is over een periode van 23 jaar geopenbaard aan de profeet MohammedZie voor een uitgebreide discussie over de geleidelijke openbaring van de Koran bijvoorbeeld: Qadhi, An Introduction to the Sciences of the Qur’aan, p. 75-96; Usmani, An Approach to the Quranic Sciences, p. 59-80. en nog in een van de laatst geopenbaarde verzen van de Koran wordt de mensheid uitgenodigd tot de islam:
‘Vandaag heb Ik jullie godsdienst voor jullie vervolmaakt en heb Ik Mijn gunst voor jullie volledig gemaakt en heb Ik de islam voor jullie als godsdienst gekozen.’ (5:3)Vertalingen van Koranverzen zijn weergegeven volgens De Edele Koran, vert. Sofjan S. Siregar, Den Haag: ICCN 2000.
De vraag die zich vervolgens opdringt is: kan iemand worden gedwongen om over te gaan tot de islam? De Koran is hier heel expliciet in en wijst een gedwongen bekering resoluut af:
‘Er is geen dwang in de Godsdienst.’ (2:256)
We zien dezelfde attitude terug in de volgende Koranverzen:
‘En als jouw Heer het had gewild, dan zouden degenen die op aarde zijn, zeker allen tezamen hebben geloofd. Wil jij (O Mohammed) dan de mensen dwingen opdat zij gelovigen worden?’ (10:99)
‘Wie Leiding volgt, volgt de Leiding voor zichzelf, en wie dwaalt, dwaalt tegen zichzelf en niemand zal de zonde van iemand anders dragen. En Wij bestraffen niet voordat Wij een Boodschapper hebben gestuurd.’ (17:15)
‘En zeg: “De Waarheid is van jullie Heer: dus wie wil, laat hem geloven; en wie wil, laat hem ongelovig zijn.”’ (18:29)
‘Waarlijk, tot jullie zijn zichtbaar bewijzen gekomen van jullie Heer. Wie goed ziet: er is (een voordeel) voor hemzelf, en wie blind is: er is (een nadeel) voor hem, en ik (Mohammed) ben geen bewaker over jullie.’ (6:104)
Wel wil ik erop wijzen dat extremistische moslims en sommige niet-moslims claimen dat het volgens de leer van de islam legitiem is om niet-moslims te doden of dat het zelfs een religieuze plicht is. Hierbij verwijzen zij naar vers 5 uit hoofdstuk 9 van de Koran. Dit vers staat ook bekend als het vers van het zwaard en luidt als volgt:
‘En wanneer de gewijde maanden voorbij zijn, dood dan de polytheïsten waar jullie hen ook aantreffen en grijpt hen, en omsingelt hen en loert op hen vanuit elke hinderlaag. Als zij dan berouw tonen, en de salāt onderhouden en de zakāt geven, laat hen dan vrij. Voorwaar, Allah is Vergevensgezind, Meest Barmhartig.’ (9:5)
Er zijn bovendien nog enkele verzen uit hetzelfde hoofdstuk van de Koran met een soortgelijke boodschap:
‘Hoe kan het zijn, dat wanneer zij de overhand over jullie hebben, zij niet waken over de verwantschapsbanden met jullie, noch over de afspraken? Zij behagen jullie met hun monden, terwijl hun harten afkerig zijn. En de meesten van hen zijn verderfzaaiers.’ (9:8)
‘En wanneer zij hun eden breken, nadat zij een verbond hebben gesloten en zij zich vijandig gedragen tegenover jullie godsdienst: dood dan de leiders van de ongelovigen. Voorwaar, bij hen hebben eden geen waarde. Hopelijk zullen zij ophouden.’ (9:12)
‘Waarom bestrijden jullie een volk dat hun eden breekt niet? Terwijl zij van plan zijn om de Boodschapper te verdrijven, en zij jullie het eerst aanvallen? Vrezen jullie hen, terwijl Allah er meer recht op heeft dat jullie Hem vrezen, als jullie gelovigen zijn?’ (9:13)
‘Dood hen; Allah zal hen zeker bestraffen door middel van jullie handen en Hij zal hen vernederen en Hij zal jullie helpen tegen hen en Hij zal de harten van een gelovig volk genezen.’ (9:12)
Zowel vers 5 als de andere genoemde verzen uit hoofdstuk 9 van Koran zijn geopenbaard in het jaar 9 na hijrahDat wil zeggen de emigratie van moslims van Mekka naar Medina. Na dertien jaar de islam te hebben verkondigd, kreeg de Profeet toestemming van Allah om met zijn metgezellen te emigreren van Mekka naar Medina. De moslims werden in Mekka door de afgodendienaren zwaar vervolgd en waren veilig in Medina waar sommige mensen ook moslims waren geworden. Deze gebeurtenis is voor moslimgeleerden zo’n belangrijke gebeurtenis dat werd besloten om vanaf dat moment de islamitische jaartelling te laten beginnen. en verkondigen een harde boodschap tegen die afgodendienaren, hypocrieten, joden en christenen die op aantoonbare wijze een constante strijd voerden om de islam te elimineren. nadat de Profeet naar Medina was geëmigreerd, ontstond er behoefte aan politieke stabiliteit alsook aan een basis voor verdere expansie van de gemeenschap. Hiertoe was het belangrijk om politieke of militaire oppositie het hoofd te kunnen bieden, of het nu van de afgodendienaren was of van Mensen van het Boek. Met name tegen het einde van de missie van de Profeet was het weerstand bieden aan politieke of militaire oppositie relevant. Zo bleven de joden oppositie voeren in Medina. De Profeet had gehoopt dat de joden – die kennis hadden van openbaringen en profeetschap – hem zouden volgen, maar deze hoop was vervlogen toen de drie voornaamste stammen – ieder op hun eigen manier – zowel hem als de belangen van de moslimgemeenschap begonnen tegen te werken. De botsingen van de joodse stammen met de moslimgemeenschap bracht een eind aan hun aanwezigheid in Medina. Sommigen van de joden die uit Medina waren verbannen, hergroepeerden zich en collaboreerden met de Mekkaanse tegenstanders van de Profeet om oorlog te voeren tegen de moslims, zoals bijvoorbeeld bij de slag van Khandaq die plaatsvond in 627 te Medina. Het is in deze context dat de Koran over die joden en christenen zegt:Saeed, Freedom of Religion, Apostasy and Islam, p. 76-77; Quadir, Vrijheid van meningsuiting in de islam, p. 88-89.
‘Dood hen dan die niet in Allah en het Hiernamaals geloven en die niet voor verboden houden wat Allah en zijn Boodschapper verboden hebben verklaard; en zij die de godsdienst van de Waarheid niet als godsdienst nemen, van hen aan wie het Schrift is gegeven, totdat zij het beschermgeld (Djizyah) betalen, naar vermogen, terwijl zij onderdanig zijn.’ (9:29)
Deze verzen zijn niet bedoeld voor niet-moslims die in vrede leefden met de moslims. Er is namelijk geen bewijs om te suggereren dat de Profeet de joden en christenen bevocht die in Medina leefden of dat hij de strijd aanging met die naburige stammen die harmonieus samenleefden met de moslims.Ibid. De betreffende verzen uit hoofdstuk 9 die verwijzen naar oorlog zijn specifiek en moeten gelezen worden binnen een specifieke context. Deze verzen hebben geen voorrang op de verzen van de heiligheid van het leven, de menselijke waardigheid en eer. Los van de academische discussie van vers 5 van hoofdstuk 9, is de boodschap van de islam eenvoudig. De islam is een religie van vrede en harmonie.www.askimam.org/public/question_detail/39861.
Sterker nog, er zijn talloze verzen uit de Koran die heel duidelijk stellen dat vrede de norm is in de islam en dat de islam een goede behandeling en omgang met niet-moslims voorschrijft:
‘En wees geduldig met wat zij zeggen. En verlaat hen op een goede manier.’ (73:10)
‘Dus sla geen acht (op hun fouten, o Mohammed) en doe dit op een mooie manier.’ (15:85)
‘En redetwist niet met de lieden van het Boek (joden en christenen), behalve op een goede wijze.’ (29:46)
‘Nodig uit naar de Weg van jouw Heer met wijsheid en goede predicatie, en redetwist met hen op de beste wijze.’ (16:125)
‘En streef met datgene wat Allah jou heeft gegeven naar het Huis van het Hiernamaals, en vergeet jouw aandeel niet in deze wereld. En doe goed, zoals ook Allah Goed voor jou is geweest. En streef er niet naar om verderf op aarde te zaaien, waarlijk, Allah houdt niet van de verderfzaaiers.’ (31:18)
‘Allah verbiedt jullie niet om degenen die jullie niet bestrijden (niet-moslims) in de godsdienst en jullie niet uit jullie huizen verdrijven, goed en rechtvaardig te behandelen. Voorwaar, Allah houdt van de rechtvaardigen.’ (60:8)
‘Maar als zij (de heidenen) ophouden (met jullie te bestrijden), dan is er geen vijandschap behalve tegen de onrechtplegers.’ (2:193)
‘En als zij (de vijand) naar vrede neigen, neig daar dan ook naar. En stel jouw vertrouwen in Allah. Voorwaar, Hij is de Alhorende, de Alwetende.’ (8:61)
‘En als iemand van de afgodendienaars bescherming bij jou zoekt, bescherm hem dan, totdat hij het Woord van Allah hoort. En (als hij weigert) begeleid hem dan naar (een plek) waar hij veilig is. Dit is omdat zij een volk zijn dat niet weet.’ (9:6)
Deze bovenstaande verzen van de Koran zijn slechts enkele van de vele verzen van de Koran die moslims instrueren vreedzaam, liefdevol en vriendelijk te zijn, aldus de hedendaagse moslimgeleerde Mufti Ebrahim Desai. Hij verwijst daarnaast nog naar een vers van de Koran dat de heiligheid van het leven benadrukt, ongeacht of het hier een moslim of een niet-moslim betreft:www.askimam.org/public/question_detail/39861.
‘Daarom hebben Wij de kinderen van Israël voorgeschreven dat wanneer iemand een ziel doodt (en dit) niet als vergelding voor moord (is bedoeld), of (het bedoeld is) om verderf op aarde te zaaien, het dan is alsof hij alle mensen heeft gedood. En wie haar laat leven, het is dan alsof hij alle mensen heeft laten leven. En voorzeker, Onze Boodschappers zijn met duidelijke Bewijzen naar hen gekomen. Voorwaar, vervolgens waren velen van hen daarna overtreders op aarde.’ (5:32)
Uit de islam treden is een uiterst beladen onderwerp, omdat de meeste moslimgeleerden van mening zijn dat er op afvalligheid de doodstraf staat. Het betreft zowel klassieke als moderne moslimgeleerden die de mening vertolken dat de Sharī’a bij afvalligheid de doodstraf voorschrijft. Dit zien we ook terug in de volgende islamitische landen die de doodstraf voor apostasie of overgang naar een andere religie toekennen: Afghanistan, Iran, Maleisië, Maldiven, Mauritanië, Nigeria, Qatar, Saoedi-Arabië, Somalië, Soedan, Verenigde Arabische Emiraten en Yemen.www.pewresearch.org/fact-tank/2016/07/29/which-countries-still-outlaw-apostasy-and-blasphemy/ (geraadpleegd 23 mei 2018).
In de volgende twee paragrafen wil ik weergeven wat het standpunt is van de twee primaire bronnen van de Sharī’a – de Koran en de soenna – en van een aantal toonaangevende moslimgeleerden aangaande afvalligheid.
De Arabische term voor afvalligheid is al-ridda of al-irtidād. Beide termen zijn afgeleid van het woord radda wat betekent ‘om terug te keren’.Lane, Arabic-English Lexicon, vol. I, p. 1061. Iemand die de islam verlaat vanwege ongeloof of overgaat tot een ander geloof of andere religie, wordt een murtadd genoemd.Ibid., p. 1065. Er zijn verschillende handelingen die afvalligheid tot gevolg hebben. Het kan gaan om een belijdenis van afvalligheid van de islam in woorden, maar ook in daden, door de verplichte praktijken van de islam niet na te leven dan wel deze te ontkennen.Vergelijk al-Sāmarā’i, Ahkam al-Murtadd, p. 61.
Er is een aantal verzen in de Koran dat spreekt over afvalligheid. Deze verzen duiden erop dat afvalligheid behoort tot de ernstige zonden zoals het afwijzen van de islam en dat er een bestraffing op staat. Het lijkt er echter op dat deze bestraffing zal plaatsvinden in het hiernamaals, in het leven na de dood. Hieronder bespreek ik een aantal van deze verzen aan de hand van twee toonaangevende Koranexegeten: de geleerden Ibn KathīrZijn volledige naam is Abū l-Fidāʾ Ismāʿīl ibn ʿUmar ibn Kathīr. (gest. 1373) en al-NaisaburiZijn volledige naam is ‘Alī ibn Ahmad al-Wāhidī al-Naisaburi. (gest. 1075).
‘Zij vragen jou over de strijd in de Gewijde maanden. Zeg (O Mohammed): “De strijd daarin is een grote zonde. En het afhouden van het Pad van Allah en ongeloof aan Hem en het versperren van de toegang tot de Masdjid al Haram (de Gewijde Moskee te Mekka) en het verdrijven van de bewoners er omheen, (dit alles) is nog erger bij Allah. En Fitnah (hier: afgoderij) is erger dan het doden.” En zij zullen niet ophouden jullie te bestrijden totdat zij jullie van jullie levenswijze hebben afgebracht en afvalligen hebben gemaakt, als zij daartoe in staat zouden zijn. En wie van jullie afvallig is aan zijn levensbeschouwing en dan sterft, terwijl hij een ongelovige is, diegenen zijn het wier daden vruchteloos zijn, op aarde en het Hiernamaals, diegenen zijn de bewoners van de Hel. Zij zijn daarin eeuwig levenden.’ (2:217)
‘Hoe zou Allah een volk leiden dat ongelovig geworden is nadat zij gelovig waren? En (die) getuigden dat de Boodschapper waar is en nadat de duidelijkheden tot hen gekomen waren? En Allah leidt het onrechtvaardige volk niet.’ (3:86)
‘Zij zijn degenen wiens beloning is dat op hen de vloek van Allah, de Engelen en de gehele mensheid rust.’ (3:87)
‘Behalve degenen die daarna berouw hebben en zich beteren. En voorwaar, Allah is vergevingsgezind. Meest barmhartig.’ (3:89)
Op gezag van Ibn Abbās, een metgezel van de Profeet, wordt verteld dat een man (wiens naam niet wordt genoemd) van de Ansaar (de moslims van Medina) afvalligheid had gepleegd en zich bij de afgodendienaren had aangesloten. Daarop openbaarde Allah de hierboven geciteerde verzen 3:86-3:89. Vervolgens werd iemand uit de naaste omgeving van de man door de Profeet naar hem toegestuurd met dit vers, dat voor hem werd gereciteerd.Al-Naisaburi, op. cit., p. 83-84. Hij zei toen:
‘Bij Allah, mijn mensen hebben niet over de Boodschapper van Allah gelogen en ook heeft de Boodschapper van Allah niet over Allah gelogen en Allah is het meest waarheidlievend van [deze] drie.’Ibid., p. 84.
Vervolgens keerde hij vol met berouw terug en de Profeet ontving hem en liet hem gaan. Op gezag van Mujāhid ibn Jabr (645-722), een vooraanstaande Korangeleerde behorend tot de tweede generatie van de islam, wordt verteld dat deze man Al-Harith Ibn Suwaid heette en een bepaalde tijd doorbracht met de Boodschapper van Allah. Toen sloot hij zich met zijn eigen volk aan bij de islam, maar daarna werd hij ongelovig en openbaarde Allah de eerdergenoemde verzen. Toen een man bij hem kwam met deze verzen sprak hij de bovengenoemde woorden. Vervolgens accepteerde hij de islam opnieuw en werd een ferme gelovige.Ibid.
Ibn Kathīr noemt in zijn tafsīr ook bovenstaande overleveringen. Hij verklaart verder dat de bewijzen hiervan vaststaan en getuigen van de waarheid waarmee de profeet Mohammed gezonden was.Ibn Kathīr, Tafsier al-Koran al-‘Adhiem, volume I, p. 337-338.
‘Voorwaar, degenen die geloven en die ongelovig worden en dan geloven en dan (weer) ongelovig worden en dan in ongeloof vermeerderen: Allah vergeeft hen niet en Hij leidt hen niet op een (recht) Pad.’ (4:137)
Dit vers heeft volgens Ibn Kathīr betrekking op de ‘hypocrieten’ aangezien zij deze karakteristiek vertonen. Het zijn de ‘hypocrieten’ die geloven en dan weer niet geloven en dit leidt ertoe dat hun harten worden verzegeld. Ibn Kathīr vermeldt dat Ibn Abbās betreffende dit vers de volgende uitleg gaf: ‘Dit betekent dat zij ongelovig blijven totdat zij sterven.’Ibid., volume II, p. 112. Ook Mujāhid vertolkte deze mening.Ibid.
Nergens in het commentaar van zowel Ibn Kathīr als Al-Naisaburi betreffende de behandelde verzen wordt er gesproken over een bestraffing voor afvalligheid. Het lijkt er dus op dat volgens de Koran afvalligheid een zaak is tussen de afvallige en God en dat bestraffing plaatsvindt in het hiernamaals. Bovendien bevestigt het volgende vers uit de Koran ondubbelzinnig keuzevrijheid voor mensen:
‘Er is geen dwang in de godsdienst.’ (2:256)
Het is daarom onmogelijk dat enerzijds de Koran keuzevrijheid bevestigt voor mensen en anderzijds degenen die van deze vrijheid gebruikmaken bestraft met de doodstraf. En dit in het bijzonder als afvalligen niemand kwaad doen.Al-Alwani, Apostasy in Islam. A Historical and Scriptural Analysis, p. 130.
In de volgende paragraaf bespreek ik het standpunt van de tweede bron van de Sharī’a, de soenna, aangaande afvalligheid.
In tegenstelling tot de Koran is de soennaLetterlijk ‘gewoonte’, wordt ook wel de hadith genoemd, het betreft alles wat de Profeet heeft gezegd, gedaan en stilzwijgend heeft toegestaan. wel duidelijk over de aardse consequenties van afvalligheid. Volgens de moslimgeleerde Doi is er een consensus onder de vier canonieke islamitische wetscholenEr bestaan in de islam vier canonieke wetscholen (madhāhib): de Hanafi, Maliki, Shafi’i en Hanbali madhhab. Deze worden door de meeste soennitische moslims overal ter wereld gevolgd. Deze vier madhāhib hebben hun naam ontleed aan hun oprichter: Imam Abu Hanifa, wiens echte naam Nu’maan ibn Thabit was (703-767), Imam Malik ibn Anas (717-801), Imam Muhammad ibn Idries al-Shafi’i (769-820) en Imam Ahmad ibn Hanbal ash-Shaybani (778-855), zie Philips, The Evolution of Fiqh, p. 64-87. dat een afvallige (murtadd) moet worden geëxecuteerd.Doi, Shari’ah: The Islamic Law, p. 266. De meeste geleerden baseren dit op de volgende twee overleveringen (aḥadīth):
‘Degene die van zijn religie afvallig is, dood hem.’Overgeleverd door Bukhari ḥadīth nummer 3017, Sunan Abū Dāwūd ḥadīth nummer 4337, Jami’ Tirmidhi ḥadīth nummer 1463.
‘Het bloed van een moslim die getuigt dat er geen god is behalve Allah en dat ik de Boodschapper van Allah ben mag niet worden vergoten behalve in drie situaties: leven voor een leven, een getrouwde persoon die overspel pleegt en degene die afstand neemt zijn godsdienst [islam] en de groep [moslims] verlaat.’Overgeleverd door Bukhāri, ḥadīth nummer 6878 en Moslim, ḥadīth nummer 1676.
De laatste ḥadīth die wordt overgeleverd door Abdullah ibn Mas’ūd is verzameld door Al-Bukhāri en Moslim. De geleerde al-Shawkānī (1759-1839) geeft het volgende commentaar op deze ḥadīth. Allereerst expliciteert hij het verschil tussen de ẓāhir of schijnbare betekenis van ‘het verlaten van het geloof’ in de ḥadīth (dat de doodstraf met zich meebrengt), het voorgenomen ‘volledig verlaten’, het ‘verlaten van de gemeenschap’ en het ‘uit de islam stappen’. Volgens al-Shawkānī kan het verlaten van de moslimgemeenschap niet anders worden gezien dan dat dit geschiedt door ongeloof en kan het niet louter en alleen worden voltrokken door rebellie (bāghī) of heterodoxie (al-abtidā’) of vergelijkbare handelingen uit te voeren. Om zijn mening kracht bij te zetten gebruikt al-Shawkānī het volgende voorbeeld. Het is voor iedere moslim toegestaan om een agressor (bāghī, die nog steeds als een moslim wordt beschouwd) te doden wanneer deze erop gebrand is hem van het leven te beroven of zijn eigendom te ontnemen. De agressor in kwestie wordt nog steeds tot de moslimgemeenschap gerekend. De strekking van de ḥadīth is volgens al-Shawkānī dat de enige manier om de religie van de islam en de moslimgemeenschap te verlaten is: een ongelovige te worden na eerst de islam te hebben geaccepteerd.Al-Shawkānī, Nayl al-Awṭār, vol. II, p. 1472-1473. Met andere woorden: al-Shawkānī acht het niet alleen legitiem dat een afvallige dient te worden geëxecuteerd, maar beschouwt afvalligheid als een ernstiger delict dan rebellie tegen de moslimgemeenschap.
Voordat ik verder inga op de status van deze ḥadīth, wil ik me eerst concentreren op de kwestie van berouw na afvalligheid.
De hedendaagse geleerde Yohanan Friedmann, emeritus hoogleraar in de IslamitischeStudies aan de Hebreeuwse Universiteit van Jeruzalem, onderscheidt na verschillende werken van fiqh (islamitische jurisprudentie) te hebben bestudeerd, drie opvattingen over bekering na het plegen van afvalligheid.
Abu Ḥanīfa en sommige van de Ḥanafī-juristen zoals al-Marghīnānī zijn van mening dat het wenselijk, maar niet verplicht is aan een afvallige te vragen om berouw te tonen en terug te keren naar de islam. Volgens Abu Ḥanīfa impliceert de ḥadīth ‘wie zijn godsdienst verandert, dood hem’ de doodstraf voor een afvallige, maar is er geen verplichting om hem in de gelegenheid te stellen om berouw te tonen voorafgaand aan zijn executie.Friedman, Tolerance and Coercion in Islam: Interfaith Relations in the Muslim Tradition, p. 127.
De tweede opvatting is dat het berouw van een afvallige nooit zal worden aanvaard en dat de afvallige daarom onmiddellijk moet worden gedood. Ḥassan al-Baṣri, Ṭāwūs, al-Ṭaḥāwī, Aḥmad bin Hanbal en andere moslimgeleerden vertolken deze mening.Ibid.
Andere islamitische juristen zoals ‘Ata, Ibrāhīm al-Nakha’ī, Mālik bin Anas, Sufyān al-Thawrī en volgens een overlevering Aḥmad bin Hanbal beweren dat het verplicht is om de afvallige de kans te geven zich weer te bekeren tot de islam. Deze opvatting wordt onder andere gesteund door de Koran (8:38) en de slag van Tustar in het jaar 700 te Perzië, waarbij ‘Umar bin al-Khaṭṭāb het afkeurde dat ‘Ali de afvalligen verbrandde. In plaats van de afvalligen te verbranden, vertelde ‘Umar dat hij hen terug naar de islam zou hebben uitgenodigd en als ze zouden weigeren, hen gevangen zou hebben gezet.Ibid., p. 128-129.
De meeste moslimjuristen hangen de derde opvatting aan en pleiten ervoor dat de afvallige de kans moet krijgen om zich te bekeren en alleen moet worden geëxecuteerd nadat hij weigert terug te keren tot de islam. Er zijn echter verschillende meningen over hoeveel tijd zou moeten worden gegeven om zich te bekeren; dit varieert van drie dagen – volgens de meerderheid – tot een maand of drie maanden.Ibn Qudamah, al-Mughni, vol. 12, p. 264 en 266; Al-Juziri, al-Fiqh ‘ala al-madhahib al-arba’ah, p. 1318-1319 (voetnoot 1); Khadduri, The Islamic Law of Nations, p. 195; Saeed, Freedom of Religion, Apostasy and Islam, p. 54. Sommige geleerden zoals al-Zuhri zijn van mening dat de afvallige maximaal drie keer terug mag worden uitgenodigd tot de islam, alvorens te worden geëxecuteerd.Ibn Qudamah, al-Mughni, vol. 12, p. 268; Friedman, Tolerance and Coercion in Islam: Interfaith Relations in the Muslim Tradition, p. 128.
Ibrāhīm al-Nakha’ī (670-717) – die een van de leraren was van Imam Abu Hanifa, de stichter van de Ḥanafī-wetschool der islamitische jurisprudentie – en Sufyān al-Thawrī (716-778) zijn van mening dat de afvallige altijd de kans moet krijgen om zich te bekeren, dus zelfs als dit een leven lang zal duren, en daarom nooit mag worden gedood. Volgens Ibn Qudama is deze mening echter in tegenspraak met de soenna en de consensus van de geleerden.Ibn Qudamah, al-Mughni, vol. 12, p. 268.
Zoals ik eerder heb opgemerkt rechtvaardigen de meest moslimjuristen de doodstraf voor afvalligheid op basis van de bovenstaande ḥadīth. Deze ḥadīth is onder andere opgenomen in het werk ṣaḥīḥ Al-Bukhāri, dat door moslims na de Koran als de meest gezaghebbende bron voor de Sharī’a wordt beschouwd. Doorgaans wordt ervan uitgegaan dat alle overleveringen in dit werk betrouwbaar en authentiek zijn, op basis waarvan er regels van de Sharī’a uit kunnen worden afgeleid. Een nadere inspectie van de ḥadīth ‘Degene die van zijn religie afvallig is, dood hem’ maakt de volgende twee zaken duidelijk:
Wat betreft de eerste kwestie: deze ḥadīth werd, zoals al-Alwani verklaart, pas prominent na de vroege periode van de islam. Tijdens de vroege periode van de islam was het een solitaire ḥadīth, die bovendien ook nog onvolledig overgedragen was.Ibid., p. 67.
Daarom was deze ḥadīth niet algemeen bekend onder de metgezellen van de Profeet. Moslimjuristen verschillen van mening over de vraag of een solitaire ḥadīth een regel of wet kan vaststellen. Volgens Kamali zijn de meeste juristen het er echter over eens dat een solitaire ḥadīth een rechtsregel kan vaststellen op voorwaarde dat deze wordt overgedragen door een betrouwbare verteller en dat de inhoud van de vertelling niet in strijd is met de rede.Kamali, Principles of Islamic Jurisprudence, p. 97.
Dat brengt mij op de tweede kwestie: de betrouwbaarheid van ‘Ikrimah. Er zijn onder de ḥadīth-specialisten verschillende meningen over de betrouwbaarheid van ‘Ikrimah. De ḥadīth-specialist Ibn al-Ṣalāḥ (1181-1245) vermeldt dat ḥadīth-deskundigen eerder sommige overleveraars, zoals ‘Ikrimah, in diskrediet brachten, terwijl na verloop van tijd al-Bukhāri dergelijke overleveraars wel accepteerde. Ibn al-Ṣalāḥ zegt:
‘(...) Bukhāri voerde de ḥadīths als bewijs aan die afkomstig waren van een aantal overleveraars die door anderen juist eerder in diskrediet waren gebracht, zoals ‘Ikrimah – de slaaf van Ibn’ Abbās –, Ismā’īl b. Abī Uways, ‘Aṣim b. ‘Alī, ‘Amr b. Marzūq en anderen. Imam Moslim onthield zich van het overbrengen van ḥadīths die louter en alleen op gezag van ‘Ikrimah zijn en Imam Malik hield er niet van om te verwijzen naar ‘Ikrimah (vanwege zijn onbetrouwbaarheid).’Al-Alwani, Apostasy in Islam. A Historical and Scriptural Analysis, p. 79 en hieruit geciteerd.
Er valt op de betrouwbaarheid van de bovenstaande ḥadīth het nodige af te dingen en al helemaal om deze ḥadīth te gebruiken als bewijsmiddel en rechtvaardiging voor de doodstraf bij afvalligheid. Zoals we reeds eerder hebben gezien, spreekt de Koran zich helemaal niet uit voor een aardse bestraffing inzake afvalligheid. Bovendien wijzen de moslimgeleerden die afvalligheid in de islam toestaan op een aantal incidenten die erop duiden dat Profeet nooit de doodstraf heeft opgelegd voor afvalligheid.Twee incidenten die doorgaans door de voorstanders van het toestaan van afvalligheid worden genoemd zijn de volgende. 1) De zaak van ‘Abd Allah ibn Sa’d ibn Abī Sarḥ al-Qurashī al-‘Amirī. Onder de personen die zich tot de islam bekeerden en de openbaringen van de Profeet opschreven, behoorde ‘Abd Allah ibn Sa’d ibn Abī Sarḥ al-Qurashī al-‘Amirī. Later distantieerde hij zich van de islam en keerde terug naar Mekka, waar hij zich bij de polytheïsten aansloot. In Mekka verspreidde hij verhalen over zijn vervalsing van de openbaringen die hij opschreef. Toen de Profeet Mekka had veroverd, beval hij de executie van Ibn Abī Sarḥ. Hierop ging Ibn Abī Sarḥ naar ‘Uthmān ibn’ Affān – die later de derde kalief zou worden – om zijn bescherming te zoeken. ‘Uthmān vroeg de profeet om vergeving voor Ibn Abī Sarḥ en na een tijdje schonk de profeet hem vergiffenis, zie hiervoor Haykal, The Life of Muhammad, p. 496; deze gebeurtenis is ook verzameld door Abū Dāwūd, zie Sunan Abū Dāwūd, vol. III, p. 1214, ḥadīth nummer 4345-4346. Voorstanders van de doodstraf voor afvalligheid beschouwen bovenstaande overlevering als dwingend bewijs, want het was alleen vanwege de voorspraak van ‘Uthmān dat Ibn Abī Sarḥ door de profeet werd gespaard. Dit argument is echter zwak omdat als afvalligheid een verplichte straf zou zijn, opgelegd door de Koran, de Profeet Ibn Abī Sarḥ zeker niet zou hebben gespaard. Verschillende gebeurtenissen wijzen erop dat de Profeet erop stond dat verplichte straffen zouden worden uitgevoerd ongeacht de sociale status en relaties van de dader, zie Saeed and Saeed, Freedom of Religion, Apostasy and Islam, p. 62-63. 2) Op gezag van Jabir bin Abdullah wordt verhaald dat een bedoeïen de gelofte van trouw aan de islam tegenover de Profeet aflegt. Daarna kreeg de bedoeïen in Medina koorts en kwam hij naar de Boodschapper van Allah toe en zei: O Boodschapper van Allah annuleer mijn bai’a, maar hij [de Boodschapper van Allah] weigerde. Opnieuw kwam de bedoeïen naar hem [de Boodschapper van Allah] toe en zei: annuleer mijn gelofte van trouw, maar de Boodschapper van Allah weigerde. Opnieuw kwam de bedoeïen naar hem [de Boodschapper van Allah] toe en zei annuleer mijn bai’a en opnieuw weigerde hij [de Boodschapper van Allah]. Daarna verliet de bedoeïen [Medina] waarop de Boodschapper van Allah zei: Voorwaar Medina is als een blaasbalg, het reinigt zijn onreinheden en het maakt haar goede weer helder. Deze gebeurtenis is verzameld door Al-Bukhāri, vol. IX, p. 93, ḥadīth nummer 7211. Dit is een duidelijk geval van afvalligheid. De bedoeïen verliet Medina en keerde terug naar de woestijn, waar hij oorspronkelijk vandaan kwam. Hoewel de Profeet de woorden van de bedoeïen afwees, liet hij de bedoeïen wel gaan, zie Quadir, Vrijheid van meningsuiting in de islam, p. 99; Al-‘Asqalani, Fath al-Bari, vol. 13, p. 247.
Afvalligheid in de islam is niet alleen een relevant onderwerp voor moslims die in traditionele moslimlanden wonen, maar ook voor westerse moslims. Het is een beladen onderwerp omdat ex-moslims die in het Westen wonen, er vaak niet openlijk voor uit durven komen dat ze uit de islam zijn getreden. Zo kwam in Nederland op 11 september 2007 (een symbolische datum) het Centraal Comité Voor Ex-moslims van de grond. Dit comité werd echter in april 2008 alweer opgeheven omdat niemand lid durfde te worden, aldus de oprichter Ehsan Jami.www.nu.nl/algemeen/1528962/ehsan-jami-heft-comite-ex-moslims-op-video.html (geraadpleegd 24 mei 2018).
In een vrij recent boek, The Apostates: When Muslims Leave Islam (2015), beschrijft Simon Cottee, een senior docent en onderzoeker in criminologie aan de Universiteit van Kent, de verhalen van 35 ex-moslims die woonachtig zijn in Groot-Brittannië en Canada. Deze ex-moslims ondergaan een moeilijk leven omdat zij een sociale druk voelen die hen ervan weerhoudt om er openlijk voor uit te komen niet langer als moslim door het leven te gaan. Een van de geïnterviewden is zelfs naderhand overgegaan tot zelfdoding. Cottee is van mening dat deze ex-moslims beter verdienen, maar constateert dat ze weinig steun krijgen. Het verbaast Cottee dat deze ex-moslims die notabene in een seculiere staat wonen, vaak worden afgebeeld als islamofoob, terwijl ze juist een gewoon leven willen leiden en al helemaal niet opteren om door het leven te gaan als ‘beroepsafvalligen’ zoals Ayaan Hirshi Ali of Ibn Warraaq.Zie de literatuurlijst voor de complete gegevens van dit werk.
Het lijkt erop dat de meerderheid van de islamitische stromingen – zowel klassiek als modern – afvalligheid beschouwen als een politiek-religieuze misdaad. Deze stromingen zien de islam als een politiek systeem, met zijn eigen wetten en regels. De moderne geleerde Mohammed Hamidullah (gest. in 2002) stelt dat afvalligheid een politiek-religieuze rebellie tegen de islam is en daarom wordt er geen onderscheid gemaakt tussen een afvallige als individu of een groep afvalligen; allen verdienen de doodstraf.Hamidullah, The Muslim Conduct of State, p. 186. Sommige geleerden, zoals Jamaal Zarabozo, stellen echter dat de exacte reden voor de doodstraf met betrekking tot afvalligheid niet wordt weergegeven in de ḥadīth ‘Degene die van zijn religie afvallig is, dood hem’, en dat we daarom voorzichtig moeten zijn met de uitleg hiervan.Zarabozo, Apostasy and Islam: The Current Hype, p. 1. Een ander prominent geleerde, Mohammed al-Munajjid, voert de volgende redenen aan als rechtvaardiging voor de doodstraf voor afvalligheid.
Ten eerste is deze straf een afschrikking voor eenieder die de islam wil binnengaan voor het louter volgen van de menigte of voor hypocriete doeleinden. Hierdoor wordt hij gemotiveerd om de kwestie grondig te onderzoeken en niet verder te gaan totdat hij de consequenties hiervan begrijpt zowel in deze wereld als in het hiernamaals. Degene die zijn overgang tot de islam verkondigt, heeft er vrijwillig en tevreden mee ingestemd om zich te houden aan alle regels van de islam en een van deze regels is dat hij wordt geëxecuteerd indien hij afvallig wordt.
Ten tweede geldt dat degene die verkondigt te zijn overgegaan tot de islam zich heeft aangesloten bij de jamaa’ah (de hoofdgroep) van de moslims en wie zich heeft aangesloten bij deze hoofdgroep van de moslims dient hier geheel loyaal aan te zijn, deze te ondersteunen en te beschermen tegen alles wat kan leiden tot fitnah (wanorde), vernietiging of onenigheid. Afvalligheid van de islam betekent het verzaken van de jamaa’ah en zijn goddelijke structuur en heeft hierop een schadelijk effect. Executie vormt het grootst denkbare afschrikkingsmiddel ter voorkoming van zo’n misdaad.
Ten derde, moslims die zwak zijn in hun geloof en anderen die tegen de islam zijn, kunnen denken dat de afvallige de islam verlaten heeft omdat hij de werkelijke aard van de islam heeft ontdekt, want indien het de waarheid zou zijn geweest, zou hij nooit en te nimmer de islam de rug hebben toegekeerd. Dus leren zij van hem alle twijfels, leugens en verzinsels die bedoeld zijn om het licht van de islam uit te doven en mensen ervan weg te houden. In dit geval is het executeren van de afvallige verplicht om zo de ware religie te beschermen tegen de lasteringen van de leugenaars en om het geloof te beschermen van zijn aanhangers en de obstakels van het pad te verwijderen voor diegenen die het geloof binnentreden.
En ten slotte zeggen we ook dat de doodstraf bestaat in de moderne wetten van de mens om het systeem te beschermen tegen wanorde in bepaalde situaties en de maatschappij te beschermen tegen bepaalde misdaden, zoals drugs, wat haar verval kan inluiden. Indien executie als afschrikmiddel kan dienen om de mensgemaakte systemen te beschermen, dan is dit passend bij de ware religie van Allah – ‘waar geen valsheid het kan beroeren, van voren noch van achteren. Het is een Openbaring van de Alwijze, de Geprezene’ (41:42). Het is een boodschap van goedheid, blijdschap en rust in deze wereld en in het hiernamaals en diegenen die hier agressie tegen uitvoeren en proberen het licht uit te doven en haar imago te belasteren, en die leugens hierover verzinnen om hun afvalligheid en afwijking te rechtvaardigen, dienen te worden bestraft.www.islam-qa.com/en/ref/12406 (geraadpleegd 4 mei 2018).
Wat uit de redeneringen van zowel Hamidullah als Munajjid kan worden afgeleid is dat de doodstraf voor een afvallige gebaseerd is op het principe dat de islam niet alleen een religie is, maar ook een sociale en politieke eenheid. Met andere woorden: afvalligheid in de islam wordt gezien als een publieke aangelegenheid en dit verklaart waarom sommige moslimgeleerden de doodstraf voor afvalligheid rechtvaardigen. Mohammad Hashim Kamali wijst erop dat de jonge moslimgemeenschap van Medina in de tijd van de Profeet verwikkeld was in een voortdurende oorlog met de heidenen van Arabië. Er was geen neutraal terrein in die omstandigheden. Het kwam er automatisch op neer dat iemand die afstand had gedaan van de islam, vluchtte van Medina en zich aansloot bij de heidenen van Mekka en de moslims ging bevechten. In dit kader werd de ḥadīth ‘Degene die van zijn religie afvallig is, dood hem’ gebruikt. Afvalligheid hing toentertijd samen met hoogverraad en actieve vijandigheid.Kamali, Shari’ah Law, Oxford: Oneworld Publications, 2008, p. 220v.
Dit zien we ook terug in de volgende sociologische observatie door Rudolph Peters en Gert de Vries. Een persoon die het oneens is met de basis van een georganiseerde maatschappij heeft slechts twee alternatieven: hij zal buiten de grenzen van de maatschappij treden waarin hij opereert of zich moeten onderwerpen aan de ontneming van al zijn rechten als burger. Aangezien het laatstgenoemde slechter is dan de dood, is het beter om hen te doden. Het is zeer waarschijnlijk dat de afvallige niet alleen de heersende structuur van de islamitische maatschappij zal proberen te vernietigen, maar ook de inhoud van het islamitische geloof zal proberen te veranderen. Daar hij bovendien zijn loyaliteit aan de islam heeft verloren, is hij vatbaar voor het steunen van vijandige landen die tegen een islamitische natie zijn. Kortom, de gevolgtrekking is hier dat de afvallige automatisch wordt beschouwd als een gevaarlijke vijand van een islamitische natie.Peters & De Vries, Apostasy in Islam, Brill, 1976-1977, p. 16v; Quadir, Vrijheid van meningsuiting in de islam, p. 74. Hierbij wil ik toevoegen dat het hier gaat om openlijke afvalligheid. Er bestaat geen islamitische jurisprudentie die toestaat om na te gaan of iemand werkelijk gelooft. Het kan dus in de praktijk voorkomen dat iemand ook passief verzet kan plegen, door uiterlijk gewoon te participeren, maar innerlijk zich af te zetten tegen de georganiseerde samenleving.
Iets dergelijks zien we ook terug bij Abu Hanifa en zijn volgelingen, de Hanafi’s, die een onderscheid maken tussen een mannelijke en vrouwelijke afvallige.Al-Alwani, Apostasy in Islam. A Historical and Scriptural Analysis, p. 100. Zoals ook het geval is bij de andere islamitische wetscholen, moet een afvallige man worden geëxecuteerd. Maar een vrouwelijke afvallige moet alleen worden gevangengenomen en niet worden geëxecuteerd. De Hanafi’s baseren dit op de veronderstelling dat een vrouw geen actieve strijder is en niet in staat is om oorlog te voeren.Khadduri, The Islamic Law of Nations, Shaybānī’s Siyar, p. 205; Rahman, Punishment of Apostasy in Islam, p. 122: ‘The Hannafi scholar Sarakhsi states: “And in this there is specification that justification for killing is on the ground of qital (fighting) and women do not participate in fighting.”’ Ook een hermafrodiet en een oudere man van wie geen nageslacht wordt verwacht, zijn gevrijwaard van de doodstraf.Hamidullah, Muhammad, The Muslim Conduct of State, p. 187; Khadduri, The Islamic Law of Nations, Shaybānī’s Siyar, p. 209.
Het is echter maar de vraag of deze redeneringen vandaag de dag houdbaar zijn. Vanuit historisch perspectief hangt afvalligheid in de islam samen met vijandschap en landverraad. De toen ontluikende moslimgemeenschap van Medina was ten tijde van de Profeet verwikkeld in een voortdurende oorlog met de heidenen van Arabië. Er waren toentertijd slechts twee opties: of meestrijden met de moslims of de kant kiezen van de heidense Mekkanen. Aangezien er geen neutraal terrein was, hield afvalligheid van de islam automatisch in dat afvallige moslims Medina ontvluchtten en zich aansloten bij de toen nog heidense Mekkanen en de moslims van Medina bestreden.Kamali, Shari’ah Law, Oxford: Oneworld Publications, 2008, p. 221v; zie ook Mayer, Islam and Human Rights, Boulder: Westview Press, 2007, p. 167v. Hier merkt Mayer op dat premoderne moslimgeleerden afvalligheid interpreteerden als een misdaad. Door transformatie van de islam tot staatsideologie, beschouwden premoderne moslimjuristen afvalligheid als een afwijzing van de officiële ideologie (islam) wat neerkomt op hoogverraad. Er zijn volgens Mayer moderne geleerden die menen dat de doodstraf voor een afvallige moet worden herzien. Ook deze moderne moslimgeleerden wijzen erop dat de doodstraf niet werd toegepast voor louter uit de islam treden, maar dat afvalligheid neerkomt op zich aansluiten bij vijandelijke troepen, hoogverraad en opruiing.
De islam is inmiddels in de meeste moslimlanden niet meer weg te denken en afvalligheid zal het voortbestaan van de islam niet bedreigen. Bovendien concludeert het Amerikaanse Pew Research Center in haar rapport The Future of World Religions: Population Growth Projections, 2010-2050, dat ‘Islam will grow faster than any other major religion’.Pew Research Center, The Future of World Religions: Population Growth Projections, 2010-2050, p. 5. Dat houdt onder andere in, dat de islam een minderheidsreligie is in veel landen waarin deze godsdienst tot voor kort nauwelijks voorkwam. Als minderheidsreligie is de islam aangewezen op tolerante en vreedzame verhoudingen met meerderheden op het gebied van godsdienstvrijheid. Kortom, maatschappelijke verhoudingen zijn de laatste veertig jaar ingrijpend veranderd. Langzaam maar zeker wint mondiaal ook de overtuiging veld dat religie een privézaak is, waar de buitenwereld niets mee te maken heeft en die volstrekt losstaat van de loyaliteit van de gelovige met zijn land, of dat nu islamitisch is of niet.Zie bijvoorbeeld An- Na’im, Islam and the secular state: negotiating the future of Shari’a, p. 216. Hier geeft Abdullahi Ahmed An-Na’im, hoogleraar rechten aan Emory University, aan dat in Turkije – dat een seculiere staat is – een grote meerderheid moslims van het land zich zien als vrome moslims, en dat zij deze seculiere staat steunen waar religie is gedegradeerd tot het privéleven. Het is daarom meer passend om afvalligheid als een privéaangelegenheid te beschouwen en als iemands persoonlijke keuze die in volledige vrijheid kan worden genomen.
Nog het vermelden waard is in dit verband de visie van de Egyptische geleerde Jamāl al-Bannā, die van mening is dat klassieke geleerden onder politieke druk, de doodstraf voor afvalligheid in de islam hebben verzonnen. Dit is volgens hem een fabricage, die indruist tegen de duidelijke teksten van de Koran en de daden van de Profeet. Volgens hem dient de islam deze meningen te negeren, omdat we als moslims immers loyaal moeten zijn aan de Koran en de Profeet.Ghaly, Apostasy in Islam: Public or Private? Early and Modern Discussions of Muslim scholars and their relevance for Muslims in the West, p. 99.
In de vorige paragrafen heb ik aangegeven dat er grofweg twee meningen bestaan onder moslimgeleerden aangaande afvalligheid in de islam. De meerderheid der moslimgeleerden – zowel klassiek als modern – is van mening dat afvalligheid niet is toegestaan op straffe van de doodstraf. Een minderheid onder de moslimgeleerden staat afvalligheid juist wel toe. In deze paragraaf wil ik nagaan hoe beide standpunten zich verhouden tot het seculiere recht.
De Nederlandse grondwet, het Europese recht en de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens garanderen alle godsdienstvrijheid. Hieronder wordt verstaan dat een burger de vrijheid heeft om tot een religie toe te treden of om eruit te stappen en van religie of geloofsgemeenschap te veranderen. Het is zonneklaar dat het standpunt van moslimgeleerden die menen dat op afvalligheid de doodstraf staat, niet verenigbaar is met de garantie op godsdienstvrijheid volgens seculier recht. Immers, op basis van dit standpunt heeft een burger niet de vrijheid om afstand te nemen van zijn of haar godsdienst.Ik laat hier in het kader van dit artikel bewust buiten beschouwing of godsdienstvrijheid ook inhoudt dat er van aanhangers verwacht mag worden dat zij de regels die hun religie voorschrijft, dienen te veranderen zodat het verenigbaar is met de moderne mensenrechten. Zie voor een discussie hierover: Quadir, Vrijheid van meningsuiting in de islam, p. 60vv. Tegelijkertijd moet worden opgemerkt dat moslimgeleerden het erover eens zijn dat de doodstraf voor afvalligheid alleen kan worden toegepast wanneer de wet van een land dit voorschrijft. Dit geldt overigens niet alleen voor afvalligheid, maar ook voor andere strafbepalingen uit de islamitische wet. Laat ik een voorbeeld geven. In 2004 ontstond er in Nederland grote commotie over het boek De weg van de moslim, geschreven door Abu Bakr Jabir Al-Jaza’iry.Al-Jaza’iry, De weg van de moslim, Leiden: 1997. Sommige Kamerleden pleitten voor een verbod van dit boek. In dit boek staat onder andere dat homo’s, overspeligen en afvalligen moeten worden gedood. Al-Jaza’iry stelt echter dat deze regels alleen moeten worden geïmplementeerd in een islamitische staat. Voor moslims die als een minderheid leven (zoals in Nederland) gelden deze regels niet. Zij dienen zich volgens Al-Jaza’iry te houden aan de regels en rechtsorde van het inwonende land. Overigens is Al-Jaza’iry van mening dat moslims zo spoedig mogelijk moeten terugkeren naar moslimlanden waar deze regels wel worden geïmplementeerd.Shadid & Van Koningsveld, ‘Een waarschuwende noot is genoeg’, Trouw 27 april 2004, p. 13.
De tweede mening, namelijk dat afvalligheid wel is toegestaan, is volstrekt verenigbaar met het seculiere recht. Deze mening is niet alleen volstrekt verenigbaar met het eerder besproken artikel 18 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, maar ook met artikel 9 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), dat als volgt luidt:
‘Een ieder heeft recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst; dit recht omvat tevens de vrijheid om van godsdienst of overtuiging te veranderen, alsmede de vrijheid hetzij alleen, hetzij met anderen, zowel in het openbaar als privé zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uitdrukking te brengen in erediensten, in onderricht, in praktische toepassing ervan en in het onderhouden van geboden en voorschriften.’
Ondanks dat hier twee visies lijnrecht tegenover elkaar staan, is de uitkomst voor de Nederlandse situatie hetzelfde: iemand die uit de islam treedt kan onder geen enkele voorwaarde worden bestraft en is hier volkomen vrij in. Dat neemt niet weg, zoals ik al in paragraaf 5 aanstipte, dat er ex-moslims zijn die een grote sociale druk voelen die hen ervan weerhoudt er open voor uit te komen dat zij niet langer moslim zijn. Naast sociale druk vrezen afvalligen ook dat moslims met een beroep op hun interpretatie van de Sharī’a ook in niet-moslimlanden het recht in eigen hand nemen. In het kader hiervan zal er mijns inziens onder moslimgeleerden een discussie moeten plaatvinden over de context van afvalligheid in onze tijd. Kan afvalligheid nog steeds worden beschouwd als hoogverraad, desertie en zich aansluiten bij vijandelijk linies?Vergelijk Aulad Abdellah, ‘“Er is geen dwang in de godsdienst.” (9:129) Het recht op godsdienstvrijheid en burgerlijke vrijheden in de islam’, NTKR 2017, afl. 2, p. 170, waarin hij zegt: ‘Persoonlijk neig ik naar het standpunt dat een afvallige in de tijd van de Profeet niet zozeer werd veroordeeld vanwege het verlaten van de islam, maar eerder vanwege verraad en het zoeken van aansluiting bij vijandelijke linies.’
Godsdienstvrijheid betekent dat de burger niet door de staat mag worden verhinderd om tot een godsdienst toe te treden of om eruit te stappen of van religie of geloofsgemeenschap te veranderen en dat ieder individu hierin een autonome en actieve keuze kan maken. De Koran erkent godsdienstvrijheid zoals onder andere blijkt uit het vers ‘Er is geen dwang in de Godsdienst’ (2:256) en de andere verzen die in dit artikel zijn genoemd.
Hoewel de Koran vermeldt dat afvalligheid een zeer ernstig vergrijp is, volgt de bestraffing niet in dit leven maar in het hiernamaals. De Profeet heeft in zijn leven niemand gedood vanwege afvalligheid. Het is daarom onjuist dat de overlevering ‘Degene die van zijn religie afvallig is, dood hem’ dit Koranvers kan vervangen. Het betreft hier een overlevering die bovendien als tamelijk zwak en onbetrouwbaar kan worden gekenschetst.
De klassieke en moderne geleerden die een voorstander zijn voor de doodstraf voor afvalligheid, beschouwen afvalligheid als een politieke misdaad, als een vorm van hoogverraad. Deze geleerden vatten de islam niet alleen op als een religie, maar ook als een sociaal en politiek systeem. Inmiddels zijn de maatschappelijke verhoudingen veranderd. In moslimlanden is de positie van de islam zo sterk dat afvalligheid hier niet tot een bedreiging van het voortbestaan van de islam kan leiden. De islam is zelfs wereldwijd de snelst groeiende religie. Het is daarom opmerkelijk dat juist landen waar de islam het sterkst is, in hun wetgeving afvalligheid met de doodstraf hebben bedreigd. Bovendien wordt godsdienst in deze tijd in toenemende mate beschouwd als een individuele keuze, die volstrekt losstaat van de loyaliteit van burgers met hun eigen land.
Het moet niet uitgesloten worden dat de grote waarde die aan de bovengenoemde ḥadīth wordt gehecht mede tot stand is gekomen onder sociale en politieke druk. Maar het belangrijkste argument tegen deze overlevering is dat deze in strijd is met de letter en geest van de Koran en met het handelen van de Profeet.
Abū Dāwūd, Sunan Abū Dāwūd, Eng. Trans. Ahmad Hasan, 3 volumes, New Delhi: Kitab Bhavan, 1990, reprinted 2003.
Al-Alwani, Taha Jabir, Apostasy in Islam. A Historical and Scriptural Analysis, Herndon: International Institute of Islamic Thought, 2011.
Al-Jaza’iry, Abu Bakr Jabir, De weg van de moslim, vertaald door Jeanette Ploeger, Leiden: Project Dien, 1997.
Al-‘Asqalani, Ahmad bin ‘Ali bin Hajar, Fath al-Bari Sharh Sahih al-Bukhari, Riyad: Maktab Dar al Islam, 1997.
Al-Juziri, ‘Abd al-Rahman, al-Fiqh ‘ala al-madhahib al-arba’ah, Beiroet: al-Maktabah al-Aṣriyah, 2003.
Al-Naisaburi, Abu al-Hasan Ali Ibn Ahamd al-Wahidi, asbaab al-nuzul, Beiroet: Dar al Jail, 2001.
An-Na’im, Abdullahi Ahmed, Islam and the Secular State: Negotiating the Future of Shari'a. Cambridge, MA and London, England: Harvard University Press, 2008.
Arendt, Hannah, Between Past and Future. Six Exercises in Political Thought. New York: The Viking Press, 1961.
Aulad Abdellah, M., ‘“Er is geen dwang in de godsdienst.” (9:129) Het recht op godsdienstvrijheid en burgerlijke vrijheden in de islam’, NTKR 2017, afl. 2, p. 165-177.
Berlin, Isaiah, Liberty, Incorporating Four Essays on Liberty, Edited by Henry Hardy, New York: Oxford University Press, 2002.
Blokland, Hans, Wegen naar vrijheid: autonomie, emancipatie en cultuur in de westerse wereld, Amsterdam: Boom, 1995.
Bukhari, Muhammad bin Ismail bin al-Mughirah al-Bukhari (compiler), The Translation of the Meanings of Sahih Al-Bukhari, Translated by Dr. Muhammad Muhsin Khan, Riyadh: Dar us salaam Publishers and Distributors, 1997.
Cottee, Simon, The Apostates: When Muslims leave Islam, London: Hurst and Company, 2015.
Doi, Abdur Rahman I., Shariah: The Islamic Law, London: TaHa Publishers Ltd., 1997.
De Edele Koran, vertaald door Sofjan S. Siregar, Den Haag: Islamitisch Cultureel Centrum Nederland (ICCN), 2000.
Friedman, Yohanan, Tolerance and Coercion in Islam: Interfaith Relations in the Muslim Tradition, Cambridge: Cambridge University Press, 2003.
Ghaly, Mohammed, ‘Apostasy in Islam: Public or Private? Early and Modern Discussions of Muslim scholars and their relevance for Muslims in the West’, in: Wim Hofstee & Arie van der Kooij (eds.), Religion beyond its Private Role in Modern Society, Leiden-Boston: Brill, 2013, p. 83-114.
Hamidullah, Muhammad, The Muslim Conduct of State, Kuala Lumpur: Islamic Book Trust, 2012.
Haykal, Muhammad Husayn, The Life of Muhammad, Translated from the 8th Edition by Isma’il Ragi A. al-Faruqi, Plainfield: North American Trust Publications, 1976.
Ibn Kathir, Aboe al-Fida Isma’iel ibn ‘Umar, Tafsier al-Koran al-‘Adhiem, 5 volumes, Beiroet, Dar al Sadar, tweede druk, 2004.
Ibn Qudamah, Muwaffaq al-Din Abdullah Ibn Ahmad Ibn Qudama al-Maqdisi, al-Mughni, 3rd edition, Riyadh: Dar Alam al-Kutub, 1997.
Kamali, Mohammad Hashim, Principles of Islamic Jurisprudence, Cambridge: Islamic Text Society, 2006.
Kamali, Mohammad Hashim, Shari’ah Law: An introduction, Oxford: Oneworld Publications, 2008.
Khadduri, Majid, The Islamic Law of Nations, Shaybānī’s Siyar, Baltimore: The Johns Hopkins Press, 1966.
Lane, E.W., Arabic-English Lexicon, Cambridge: The Islamic Text Society, reprinted 2003.
Mayer, Ann Elizabeth, Islam and Human Rights: Tradition and Politics, Boulder: Westview Press, 2007.
Motzki, Harald, The Origins of Islamic Jurisprudence: Meccan Fiqh Before the Classical Schools, Translated from the German by Marion H. Katz, Leiden; Boston; Köln: Brill, 2002.
Muslim, ibn al-Hajjaj Al-Naysaburi, ṣaḥīḥ Muslim, The Authentic ḥadīth of Muslim, Translated by Muhammad Mahdi AlSarif, 4 volumes, Beiroet: Dar al Kutub al ‘Ilmiyyah, 2005.
Peters, Rudolph & Gert J.T. De Vries, ‘Apostasy in Islam’, in: Brill, Die Welt des Islams, New Series, vol. 17, Issue ¼ 1976 -1977.
Philips, Abu Ameenah Bilal, The Evolution of Fiqh, Riyadh: International Islamic Publishing House, 2000.
Pew Research Center, The Future of World Religions: Population Growth Projections, 2010-2050, 2015.
Qadhi, Abu Ammaar Yasir, An Introduction to the Sciences of the Qur’aan, Birmingham: Al-Hidaayah Publishing and Distribution, Second Print, 2003.
Quadir, Razi H., Vrijheid van meningsuiting in de islam, Voorburg: Uitgever U2pi, 2014.
Rahman, S.A., Punishment of Apostasy in Islam, New Delhi: Kitab Bhavan, 1996.
Saeed, Abdullah and Hassan Saeed, Freedom of Religion, Apostasy and Islam, Surrey: Ashgate Publishing Limited, 2004 (reprinted 2005, 2011).
Al-Sāmarā’i, ‘Abd al-Razzaq Nu’man, Ahkam al-Murtadd fi’l-Shari’ah al-Islamiyyah, Riyadh: Dar al-Ulum li al-Tiba’a wa al-Nashr, 1983.
Shadid, W. & P.S. van Koningsveld, ‘Een waarschuwende noot is genoeg’, Trouw 27 april 2004, p. 13.
Al-Shawkānī, Muhhammad Ibn Ali ibn Muhammad ibn Abdullah, Nayl al-Awṭār: Sharḥ Muntaqá al-akhbār min aḥādīth Sayyid al-Akhyār, Beirut: Dar el-Marefah, 2002.
Tirmidhi, Muhammad Ibn ‘Isa, The Translation of The Meaning of Jami’Tirmidhi With Explanatory Notes and Brief Biographical Sketches of Major Narrators, Karachi: Darul – Ishaat, 2007.
Usmani, Muhammad Taqi, An Approach to the Quranic Sciences, Karachi: Darul Ishaat, 2000.
Zarabozo, Jamaal, Apostasy and Islam: The Current Hype, www.jamaalzarabozo.com/audio/thehype.pdf, 2006.