Ferdinand Grapperhaus
Dr. Lourens Minnema
Ing. Razi Quadir
Shaun de Freitas
Jan Willem Sap
Ton Meijers
Mr. drs. Jaco van den Brink
Kroniek r.-k. canoniek recht 2015-2018
Een kroniek is een chronologisch overzicht van belangrijke gebeurtenissen. Doorgaans betreft het een overzicht van kale feiten die chronologisch geordend worden gememoriseerd. Deze bijdrage biedt een kroniek van het rooms-katholiek canoniek recht.Zie nader onder Novelle: harmonisatie van het katholiek canoniek recht in deze bijdrage.
Naast het kerkrecht van de r.-k. kerk omvat het canoniek recht ook het kerkrecht van de orthodoxe kerken, de anglicaanse kerk en de oud-katholieke kerk, zie: Ton Meijers, Compendium van het Katholiek Canoniek Recht, deel I Inleiding en volk Gods, Nijmegen: Valkhof 2013, p. 11-14. Enkele in het oog springende ontwikkelingen die tussen 2015 en 2018 plaatsvonden staan centraal. Er wordt echter niet volstaan met het louter noemen van deze ontwikkelingen. De ontwikkelingen worden weliswaar genoemd, maar tevens al naargelang de aard ervan in een wat breder perspectief gepresenteerd. Op deze wijze is de geboden informatie – zo is althans de bedoeling – ook voor lezers die niet in het rooms-katholiek canoniek recht ingevoerd zijn toegankelijk en begrijpelijk. Allereerst wordt aandacht besteed aan de instelling van het R.K. Meldpunt Grensoverschrijdend Gedrag, dat de bisschoppen in 2015 hebben ingericht. Vervolgens komen in chronologische volgorde enkele novellen aan de orde. Een novelle is een vernieuwing van een wettekst. De in deze bijdrage behandelde novellen zijn tekstwijzigingen die in de Codex Iuris Canonici zijn ingevoegd. De Codex Iuris Canonici is het wetboek van de Latijnse oftewel westerse kerk. Naast de Codex van de Latijnse kerk kent de katholieke kerk ook de Codex van de oosters-katholieke kerken, de Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium.Voor de bijgewerkte tekst van de Codex, zie:
www.rkdocumenten.nl/rkdocs/index.php?mi=650&dos=304#.
Naast de Codex Iuris Canonici (CIC) kent de katholieke kerk de Codex van de oosters-katholieke kerken (Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium (CCEO)). Zie nader: Novelle: harmonisatie van het katholiek canoniek recht in deze bijdrage. Aan de Codex van de oosters-katholieke kerken wordt in deze bijdrage alleen zijdelings gerefereerd, dat wil zeggen voor zover dit voor de aanpassing van de Codex Iuris Canonici relevant is. Ten slotte wordt nader op twee Vaticaanse documenten van 2017 ingegaan, die de kerkelijke universiteiten en faculteiten voor katholieke theologie regelen.
Per 1 mei 2015 bestaat het R.K. Meldpunt Grensoverschrijdend Gedrag. Daarover straks meer. Allereerst wordt kort op de achtergrond van deze kerkelijke instelling ingegaan.
In 1995 hebben de diocesane bisschoppen van de Nederlandse bisdommen een procedure voor klachten van seksueel misbruik vastgesteld. Deze procedure stelde mensen in staat om klachten van door pastoraal werkenden en religieuzen gepleegd seksueel misbruik in een kerkelijke procedure aanhangig te maken. De tekst van de procedure is tweemaal bijgesteld.Procedure bij klachten van seksueel misbruik in pastorale relaties, Regelingen R.-K. Kerkgenootschap in Nederland, n. 12, Utrecht, 1995; Procedure bij klachten van seksueel misbruik, Regelingen
R.-K. Kerkgenootschap in Nederland, n. 12, Utrecht, 2002 en 2007. In deze procedure stond vooral de positie van de pleger van het seksueel misbruik centraal, dat wil zeggen de vraag welke maatregelen van de kant van de kerk tegen de pleger zouden moeten worden getroffen.In de procedures was weliswaar ook aandacht voor de klager/het misbruikslachtoffer. Het accent van de procedures lag echter op de positie van de aangeklaagde. Ingeval vaststond dat het seksueel misbruik was gepleegd, eindigde de procedure met een advies aan het kerkelijk gezag van de aangeklaagde. Het kerkelijk gezag besloot aan de hand van het advies om maatregelen jegens de misbruikpleger te treffen en stelde de te treffen maatregelen vast. De procedure en de bemensing ervan was ondergebracht in de ‘Landelijke Instelling Hulp en Recht’. Hulp en Recht was een aparte kerkelijke rechtspersoon, die als zodanig ook binnen de kerk een zekere zelfstandigheid genoot.De ‘Landelijke Instelling Hulp en Recht’ was een publieke kerkelijke rechtspersoon in de zin van c. 116 CIC. Voor het statuut zie: Procedure bij klachten van seksueel misbruik in pastorale relaties, Regelingen R.-K. Kerkgenootschap in Nederland, nr. 12, 1995, p. 13-18.
In de loop van 2010 bereikte Hulp en Recht onverwacht een grote toestroom van meldingen en klachten van seksueel misbruik. De toenmalige organisatie kon de grote toestroom toen niet aan. Mede op grond van de publiciteit en maatschappelijke en politieke betrokkenheid en druk besloten de Nederlandse Bisschoppenconferentie en de KNRDe KNR (Konferentie Nederlandse Religieuzen) is een koepelorganisatie van religieuze ordes en congregaties in Nederland (www.knr.nl). tot het instellen van een onafhankelijk onderzoek naar het misbruik binnen de kerk, de zogenaamde Commissie-Deetman. De Commissie-Deetman rapporteerde in 2011 over het seksueel misbruik van minderjarigen en presenteerde in 2013 een vervolgonderzoek over seksueel misbruik van en geweld tegen meisjes.Wim Deetman (e.a.), Seksueel misbruik van minderjarigen in de Rooms-Katholieke Kerk (Deel 1 en 2), Amsterdam: Balans 2011 (Deel 1: 860 pagina’s, Deel 2: 397 pagina’s); Wim Deetman (e.a.), Seksueel misbruik van en geweld tegen meisjes in de Rooms-Katholieke Kerk, een vervolgonderzoek, Amsterdam: Balans 2013 (449 pagina’s).
Op basis van een tussentijds advies van de Commissie-Deetman werd in 2011 besloten een onafhankelijk meldpunt in te richten: het Meldpunt Seksueel Misbruik RKK. Dit meldpunt omvatte 1) het platform hulpverlening, dat aan slachtoffers van het misbruik begeleiding bood en voor slachtofferhulp zorgde, 2) een klachtprocedure, waarin een klacht van seksueel misbruik werd onderzocht en waarover een uitspraak werd gedaan en 3) een compensatieregeling op basis waarvan een financiële genoegdoening voor misbruikslachtoffers werd voorzien. In deze instellingen stond de positie van het slachtoffer centraal. Daarmee werd tegemoetgekomen aan de kritiek op de r.-k. kerk, die de misbruikslachtoffers aan hun lot overliet en in de kou liet staan. Om de onafhankelijkheid te waarborgen werd het meldpunt in een burgerlijke privaatrechtelijke stichting ondergebracht.Stichting Beheer & Toezicht inzake Seksueel Misbruik in de R.-K. Kerk. Voor deze bijdrage zijn de klachtprocedure en de compensatieregeling van belang.Procedure klachtencommissie seksueel misbruik in de R.-K. Kerk; Compensatieregeling R.-K. Kerk Nederland. Voor de teksten zie: Meldpunt Seksueel Misbruik R.-K. Kerk in Nederland, Verslag van werkzaamheden 2011-2018, Utrecht, 2018, bijlage 5 en 6, p. 160-185.
De klachtprocedure voorzag in de behandeling van een aanhangig gemaakte klacht van seksueel misbruik. De klachtencommissie deed een uitspraak omtrent de ontvankelijkheid en gegrondheid van de klacht. Ingeval een klacht gegrond was verklaard, eindigde de procedure met een advies aan de kerkelijke gezagsdrager van de aangeklaagde. Aan de hand van de uitspaak besloot de kerkelijke gezagsdrager om maatregelen jegens de misbruikpleger te treffen en stelde de te treffen maatregelen vast. In die zin kwam de regeling met de daaraan voorafgaande kerkelijke regeling overeen. De compensatieregeling voorzag in een bindend advies aan de kerkelijke gezagsdrager van de misbruikpleger om een financiële genoegdoening aan het misbruikslachtoffer uit te keren. Een aparte compensatiecommissie deed daaromtrent een uitspraak. Een misbruikslachtoffer kwam in aanmerking voor een financiële genoegdoening, indien de klacht door de klachtencommissie gegrond was verklaard en de gegrondverklaring door het kerkelijk gezag van de misbruikpleger was overgenomen. Aldus sloten de klachtprocedure en de compensatieregeling op elkaar aan.De compensatiecommissie kon daarnaast op grond van ander bewijs van seksueel misbruik een financiële genoegdoening vaststellen (art. 7 Compensatieregeling). Al naargelang de ernst van het seksueel misbruik hanteerde de compensatiecommissie vijf categorieën van financiële genoegdoening.Art. 5 Compensatieregeling.
Enkele punten van deze klachtprocedure vragen om enige aandacht. Zoals gezegd stelde de klachtprocedure het misbruikslachtoffer centraal. Dit betekende dat de klagende partij ruim de gelegenheid moest worden geboden het misbruik ter behandeling aan de klachtencommissie voor te leggen. Om daarin te voorzien had de procedure juridisch bezien een bijzonder karakter. Zo werd een beroep op feitenverjaring – dat de aangeklaagde zou toekomen – terzijde gesteld. De procedure kon ook tegen een persoon worden gevoerd, die onvindbaar was of inmiddels was overleden. In dat geval dient de kerkelijke gezagsdrager van de aangeklaagde inhoudelijk op de klacht te reageren.Art. 4 Procedure klachtencommissie.
Het plaatsvinden van het misbruik, waar doorgaans geen getuigen bij aanwezig zijn, hoefde niet in strikt juridische zin bewezen te worden. Als bewijsgrond werd het criterium van objectieve aannemelijkheid gehanteerd, dat wil zeggen dat het voor een objectieve derde, zoals een/de klachtencommissie, aannemelijk diende te zijn dat de feiten zoals die door de klagende partij naar voren waren gebracht, hebben plaatsgevonden. Bovendien werd steunbewijs toegelaten. Van steunbewijs was sprake ingeval een derde verklaarde dat de klagende partij hem of haar over het misbruik heeft geïnformeerd en ook wanneer bekend was dat de aangeklaagde van het plegen van soortgelijk misbruik bij anderen werd verdacht. In bepaalde gevallen waarin de klachtencommissie een klacht ongegrond had verklaard, werd daaraan niettemin toegevoegd dat de klacht niet als ongeloofwaardig werd beschouwd.Verslag van werkzaamheden 2011-2018 (noot 9), p. 68-70. Daarmee wordt aan het persoonlijk belang van de klagende partij tegemoetgekomen.
De terzijdestelling van feitenverjaring, het voeren van de procedure tegen onvindbare en overleden aangeklaagden en de gehanteerde bewijsgrond bieden de misbruikslachtoffers de ruimte om het aan hen overkomen misbruik procedureel aanhangig te maken. Alle uitspraken van de klachtencommissie zijn (evenals die van de compensatiecommissie) geanonimiseerd gepubliceerd.www.meldpuntmisbruikrkk.nl.
Doordat met deze klacht- en compensatieprocedure ervaring is opgedaan met de specifieke problematiek van seksueel misbruik, kunnen de procedure en de werkzaamheden van de klachtencommissie en de compensatiecommissie als nuttige oriëntatiepunten fungeren voor maatschappelijke instellingen die met seksueel misbruik binnen hun organisatie te maken hebben en dit vanuit hun organisatie aan de orde wensen te stellen.
Per 1 januari 2018 eindigden de werkzaamheden van het Meldpunt Seksueel Misbruik RKK. Aanvankelijk was een eerder tijdstip vastgesteld, maar dat is na een tussenkomst van de kantonrechter naar een later tijdstip verschoven.ECLI:NL:RBMNE:2014:4604.
Geruime tijd voor het beëindigen van het Meldpunt Seksueel Misbruik RKK is met de opbouw van een nieuw meldpunt gestart. In 2015 is het R.K. Meldpunt Grensoverschrijdend Gedrag op initiatief van de Nederlandse Bisschoppenconferentie en de KNR ingesteld. Dit meldpunt omvat een meldpuntfunctionaris, een klachtencommissie en een raad van toezicht. De meldpuntfunctionaris registreert binnengekomen meldingen en klachten. De klachtencommissie behandelt aanhangig gemaakte klachten en adviseert, indien de klacht gegrond is verklaard, het bevoegd kerkelijk gezag omtrent de jegens de pleger te treffen maatregelen. De raad van toezicht controleert het functioneren van het meldpunt.www.meldpuntgrensoverschrijdendgedragrkk.nl. Zie Reglement R.K. Meldpunt Grensoverschrijdend Gedrag (1 mei 2015).
Het toezicht op het functioneren van het (voormalig) Meldpunt Seksueel Misbruik RKK vond plaats vanuit de Stichting Beheer & Toezicht inzake Seksueel Misbruik in de R.-K. Kerk.
De bevoegdheid van de klachtencommissie is enerzijds ruimer maar anderzijds beperkter dan die van het voormalig meldpunt.
De bevoegdheid is ruimer, omdat de klachtencommissie aan de hand van de Gedragscode Pastoraat toetst of van grensoverschrijdend gedrag sprake is. De Gedragscode Pastoraat is door de bisschoppen van de Nederlandse bisdommen in samenwerking met de KNR vastgesteld.Gedragscode Pastoraat (juli 2014, herziene versie: april 2018). De gedragscode geldt ook voor het Militair Ordinariaat.
De pastorale gedragscode kan ook worden geplaatst binnen een historische ontwikkeling van pastorale beroepscodes en gedragsregels vanaf 1969, zie: Ton Meijers, ‘Pastorale Accountability. Over beroepscodes en gedragsregels voor het pastoraat’, International Journal in Philosphy and TheologyBijdragen 73 (2012), p. 243-257. Het verbod van seksueel misbruik is een van de aspecten van pastoraal zorgvuldig en verantwoord handelen dat de gedragscode regelt. De reikwijdte van de gedragscode is echter breder en omvat naast het verbieden van seksueel misbruik ook de overige aspecten die tot de ethiek van het zorgvuldig en verantwoord pastoraal handelen behoren.Zoals collegialiteit, de pastorale relatie, psychisch en fysiek grensoverschrijdend gedrag, omgang met minderjarigen, geheimhouding en de zorg voor het eigen geestelijk en lichamelijk welzijn. De bevoegdheid van de voormalige klachtencommissie was beperkt tot het vaststellen of er van seksueel misbruik sprake was. De bevoegdheid van de huidige klachtencommissie is breder en ruimer en strekt zich naast het seksueel misbruik tot overige aspecten en facetten van het zorgvuldig en verantwoord pastoraal handelen uit.
Maar in relatie tot de voormalige procedure is de bevoegdheid van de klachtencommissie op enkele punten ingeperkt. Zo kunnen geen procedures meer worden gevoerd tegen personen die inmiddels zijn overleden. Klachten van schendingen van de gedragscode die langer dan twee jaar voorafgaand aan de melding ervan hebben plaatsgevonden, worden niet in behandeling genomen. In die zin is nu sprake van een verjaringstermijn. Deze verjaringstermijn kan echter om een goede reden terzijde worden gesteld.Art. 6 en 8 lid 2 Reglement R.K. Meldpunt Grensoverschrijdend Gedrag. De bevoegdheid van de klachtencommissie is nog op een ander punt ingeperkt. Een klacht wordt namelijk niet in behandeling genomen, indien voor de behandeling ervan reeds een canonieke administratieve of strafrechtelijke rechtsgang bestaat dan wel ingeval de klacht in der minne wordt geschikt.Voor de canonieke administratieve rechtsgang, zie onder meer cc. 190-196 en 1740-1752 CIC (ambtsverplaatsing, ambtsverwijdering, ambtsontneming); voor de canonieke strafprocedure, zie cc. 1331-1340, 1364-1399 en 1717-1731 CIC (canonieke straffen, canonieke delicten, canonieke strafprocedure). De bevoegdheid van de klachtencommissie is derhalve complementair: alleen ingeval er geen (andere) canonieke rechtsgang bestaat om de klacht te behandelen, kan iemand zich tot de klachtencommissie wenden, die dan bevoegd is de klacht in behandeling te nemen. Het gaat als het ware om een restcategorie, dat wil zeggen om voorvallen van schending van de gedragscode waarvoor voor de behandeling ervan geen (andere) canonieke procedure bestaat (en die evenmin in der minne wordt geschikt).
Tot zover de karakterisering van het nieuwe meldpunt. Met dit relatief nieuwe R.K. Meldpunt Grensoverschrijdend Gedrag wordt nu ervaring opgedaan.
In 2014 vond te Rome de derde buitengewone bisschoppensynode plaats. Het onderwerp van deze bisschoppensynode was kortweg ‘het gezin’. Daarom wordt deze synode ook wel ‘de familiesynode’ genoemd.Volledige titel: de pastorale uitdagingen van het gezin in de context van de evangelisatie. Een bisschoppensynode is een onder het gezag van de paus staande vergadering van bisschoppen, die op een bepaalde plaats en tijd plaatsvindt, waarin de bijeengeroepen bisschoppen een bepaald onderwerp met elkaar behandelen en bespreken teneinde aan de paus daaromtrent hun wensen te uiten. Op basis van de geformuleerde wensen en adviezen publiceert de paus gewoonlijk een document, doorgaans in de vorm van een postsynodale exhortatie (een postsynodale aansporing).Cc. 342-348 CIC.
Naar aanleiding van de familiesynode verscheen de exhortatio apostolica Amoris laetitia (de bekoorlijkheid van de liefde), AAS 108 (2016), p. 311-446.
Op deze buitengewone bisschoppensynode werd ook over de positie van degenen gesproken van wie het kerkelijk huwelijk is mislukt en over de noodzakelijke pastorale zorg van de kant van de kerk voor deze mensen. De kerkelijke huwelijksprocedure is een aspect van de pastorale zorg voor gescheidenen. In de regel beschikt ieder bisdom over een eigen kerkelijke rechtbank, maar een kerkelijke rechtbank kan ook voor meerdere bisdommen bestaan.Zo is de kerkelijke rechtbank van het Aartsbisdom Utrecht tevens bevoegd voor de bisdommen Breda, Groningen-Leeuwarden, ’s-Hertogenbosch en Rotterdam. De kerkelijke rechtbank is bevoegd aangaande de (on)geldigheid van een huwelijk een oordeel uit te spreken. Maar in de praktijk – zo bleek op de synode – blijkt de toegang tot de kerkelijke rechtbank te moeilijk te zijn, de procedure (te) lang te duren en ook financieel te kostbaar te zijn.
Naar aanleiding van de observaties van de synode verscheen in 2015 het motu proprio Mitis iudex (milde rechter) dat het canoniek huwelijksprocesrecht van de Codex opnieuw regelt. Naast de vernieuwde wettekst omvat het document een aantal fundamentele beginselen en pastorale richtlijnen met het oog op de implementering van het vernieuwde huwelijksprocesrecht.Motu proprio Mitis iudex Dominus Iesus, AAS 107 (2015), p. 958-970. De cc. 1671-1691 worden in en door dit document opnieuw geredigeerd. Voor de Nederlandstalige versie zie: www.rkdocumenten.nl/rkdocs/index.php?mi=600&doc=6052.
Voor de herziening van de parallelle bepalingen van de Codex van de oosters-katholieke kerken zie motu proprio Mitis et misericors Iesus (milde en barmhartige Jezus), AAS 107 (2015), p. 946-957. Motu proprio betekent ‘op eigen gezag, uit eigen beweging’. Aanvullend publiceerde de Rota Romana (een van de rechtbanken van de Apostolische Stoel) in 2016 het zogenaamde Subsidium (hulpmiddel), dat de implementering van de vernieuwde wetgeving nader regelt. Bovendien publiceerde de Congregatie voor de Katholieke Educatie (een instelling van de Apostolische Stoel) in 2018 een instructie die de betekenis van het vernieuwde huwelijksprocesrecht voor de studie van het canoniek recht aan kerkelijke universiteiten en faculteiten regelt.Over de kerkelijke faculteiten en universiteiten zie Kerkelijke instellingen voor katholieke theologie in deze bijdrage. Er dient aan deze kerkelijke instellingen in een grondige studie van het canonieke huwelijksrecht en huwelijksprocesrecht te worden voorzien.Apostolic Tribunal of the Roman Rota, Subsidium for the application of the M.P. Mitis Iudex Dominus Iesus, Vatican City 2016; Congregation for Catholic Education, Instruction, The Study of Canon Law in Light of the Reform of the Matrimonial Process, April 29, 2018. Voor de tekst van de instructie zie: www.vatican.va/roman_curia/congregations/ccatheduc/documents/rc_con_ccatheduc_doc_20180428_istruzione-diritto-canonico_en.html. Uit de publicatie van het subsidium en de instructie blijkt dat de Apostolische Stoel groot belang hecht aan de daadwerkelijke doorvoering en implementering van het vernieuwde kerkelijk huwelijksprocesrecht.
In het kader van deze kroniek wordt volstaan met het wijzen op enkele in het oog springende vernieuwingen.Zie nader: J. Hendriks, De hervorming van het huwelijksproces door paus Franciscus (lezing 30 mei 2018), www.arsacal.nl/?p=contentitem&id=1778. Wat de toegang tot de kerkelijke rechtbanken betreft, geniet het de voorkeur dat ieder bisdom over een eigen kerkelijke rechtbank beschikt. Ook dient ervoor gezorgd te worden dat de procedure voor zover mogelijk kosteloos is.C. 1673 § 2 CIC; motu proprio Mitis iudex, criteria fundamentalia n. VI. Wat de duur van de procedure aangaat, is de wettelijk verplichte tweede instantie afgeschaft en is de mogelijkheid van een verkorte procedure geïntroduceerd.Cc. 1679 en 1682 § 1 CIC (vgl. cc. 1682 en 1684 CIC-oud); cc. 1683-1687 CIC; motu proprio Mitis iudex, criteria fundamentalia nn. I en III.
De afschaffing van de verplichte tweede instantie betekent, dat de gerechtelijke vaststelling van de huwelijksongeldigheid in eerste instantie niet meer, zoals voorheen, in tweede instantie behoeft te worden bevestigd. Volgens het oude recht kon pas tot het sluiten van een huwelijk worden overgegaan, nadat de ongeldigverklaring van een eerder huwelijk in eerste instantie door de tweede oftewel beroepsinstantie was bevestigd. Nu kan meteen na de ongeldigverklaring van een eerder huwelijk in eerste instantie meteen tot de sluiting van een (nieuw) huwelijk worden overgegaan.
De verkorte procedure voorziet in een huwelijksproces waarin de diocesane bisschop in een zitting rechtspreekt en een oordeel aangaande de (on)geldigheid van een huwelijk uitspreekt. Met deze vernieuwing wenst de regeling de diocesane bisschop actief in de rechtspraak te betrekken en een einde te maken aan de situatie van voorheen, waarin de bisschop de rechtspraak aan de door hem benoemde functionarissen van de kerkelijke rechtbank overliet.
De vernieuwde huwelijksproceswetgeving behartigt het pastorale belang van de gelovigen en met name van degenen die in onzekerheid verkeren omtrent de (on)geldigheid van hun kerkelijk huwelijk. Omdat de kerkelijke rechtbank hierover oordeelt, is het in hun belang dat de toegang tot de kerkelijke rechtbank laagdrempelig is en dat zij zo spoedig mogelijk zekerheid verkrijgen omtrent de (on)geldigheid van hun huwelijk. De regeling behartigt bovendien ook de pastorale verantwoordelijkheid van de kerk, die in deze samenhang erop neerkomt dat de kerk zo veel mogelijk in het werk stelt om de gelovigen omtrent hun huwelijkse staat zekerheid te verschaffen.
In 2016 verscheen het motu proprio De concordia inter Codices (de overeenstemming tussen de Codices), waarin enkele bepalingen van de Codex met het oog op het ontvangen en bedienen van de sacramenten werden gewijzigd en aangevuld.Motu proprio De concordia inter Codices, AAS 108 (2016), p. 602-604; voor de Nederlandstalige versie zie: www.rkdocumenten.nl/rkdocs/index.php?mi=600&doc=6460. Deze harmonisatie van het katholiek canoniek recht behoeft enige toelichting.
De katholieke kerk omvat rituskerken. Een rituskerk is een kerk met een eigen liturgisch, theologisch, spiritueel, disciplinair en canoniek rechtelijk erfgoed. De kerk van de Latijnse oftewel westerse ritus is de meest bekende. Voor de westerse rituskerk geldt de Codex Iuris Canonici van 1983. Naast de westerse rituskerk kent de katholieke kerk een aantal oosters-katholieke rituskerken. Voor deze rituskerken geldt de Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium van 1990. Deze Codex omvat een raamwetgeving waarbinnen iedere oosters-katholieke rituskerk zijn eigen recht nader regelt. Binnen de katholieke kerk behoort iedere gelovige tot een bepaalde rituskerk. In Nederland behoren de katholieken doorgaans tot de Latijnse oftewel westerse rituskerk.
Beide Codices regelen de interrituele en oecumenische betrekkingen. Interrituele betrekkingen betreffen de relaties tussen verscheidene katholieke rituskerken onderling. In deze context gaat het dan om de vraag of katholieke gelovigen de sacramenten in een andere katholieke rituskerk dan de katholieke rituskerk waartoe zij behoren mogen vieren. De oecumenische betrekkingen betreffen de relaties tussen de christelijke kerken onderling. In deze context gaat het meer specifiek om de vraag of het oosters-orthodoxe en protestantse christenen vanuit het katholiek canoniek recht is toegestaan binnen de katholieke kerk de sacramenten te ontvangen. Het gaat dan om de vraag of het een katholieke bedienaar is toegestaan de sacramenten aan deze christenen te bedienen. Omgekeerd gaat het ook om de vraag of het katholiek canoniek recht het aan katholieken toestaat de sacramenten van een niet-katholieke bedienaar te ontvangen.Deze kwestie wordt in de oecumene ‘gemeenschap in eredienst’ (communicatio in sacris) genoemd. Zie: Ton Meijers, Compendium van het katholiek canoniek recht, deel II Verkondiging en sacramenten, Nijmegen: Valkhof 2017, p. 89-91, 125 en 146.
De hoofdregel is dat gelovigen binnen de eigen rituskerk dan wel kerk of kerkelijke gemeenschap waartoe zij behoren, de sacramenten vieren. Op deze hoofdregel maakt zowel de Codex van de westerse kerk als de Codex van de oosters-katholieke kerken een aantal uitzonderingen. Zo kent de Codex van de westerse kerk onder meer regelingen wat betreft de sacramenten van de biecht, de eucharistie en de ziekenzalving.Cc. 844, 923 en 991 CIC. Wat het doopsel en het huwelijk betreft sloten de regelingen van beide Codices niet geheel op elkaar aan of behoefden ze aanvulling dan wel precisering. Het motu proprio voorziet hierin en harmoniseert de wetgeving van beide Codices.
De concrete aanleiding van deze harmonisatie van beide Codex-wetgevingen is de omstandigheid dat steeds meer oosters-katholieke en oosters-orthodoxe christenen als emigranten dan wel als vluchtelingen al dan niet tijdelijk in het Westen verblijven. Zij kunnen zich vaak niet tot hun eigen bedienaren wenden, omdat die in het Westen ontbreken. Zij kunnen zich echter wel tot bedienaren van de westers-katholieke rituskerk wenden, die zich immers van oudsher in het Westen heeft gevestigd. De harmonisatie beoogt te waarborgen dat deze christenen van het ontvangen van de sacramenten niet verstoken zijn.Zie: Ton Meijers, ‘Vluchtelingen en emigranten, over de pastorale zorg voor oosterse christenen vanuit kerkrechtelijk perspectief’, Internationaal Katholiek Tijdschrift Communio, 42 (2017), p. 231-245. De harmonisatie heeft derhalve vooral de positie van de oosterse christenen op het oog, dat wil zeggen de christenen van zowel de oosters-katholieke als de oosters-orthodoxe kerken.De regeling is echter ook van betekenis voor christenen van andere kerken en kerkelijke gemeenschappen. Zie onder meer art. 1 en 5 van het motu proprio (noot 29).
Zo beantwoordt de harmonisatie de vraag in welke kerk een kind wordt gedoopt van ouders waarvan de een tot de westerse rituskerk behoort en de ander oosters-katholiek dan wel oosters-orthodox is, ingeval het doopsel door een westerse bedienaar wordt verricht. De regeling is nogal gedetailleerd. De wetgeving die de overgang van de eigen katholieke rituskerk naar een andere katholieke rituskerk aangaat is vervolledigd. Verder wordt in de mogelijkheid voorzien dat een westerse bedienaar een kind doopt van christelijke ouders die beiden niet tot de katholieke kerk behoren. De regeling van het gemengde huwelijk, dat wil zeggen van een huwelijk tussen een katholiek van de westerse rituskerk en een oosters-katholieke of oosters-orthodoxe christen, dat in de westerse rituskerk wordt gevierd, is vervolledigd. Het motu proprio beoogt vanuit het perspectief van de westerse rituskerk rekening te houden met de pastorale belangen van zowel de oosters-katholieke als oosters-orthodoxe christenen.Cc. 902-908 CCEO.
De liturgie omvat – kortweg – de officiële vieringen van de kerk. De liturgie betreft de viering van de sacramenten met name de viering van de eucharistie en overige vieringen waaronder de getijden. Aan de Apostolische Stoel is het voorbehouden om liturgische boeken voor de gehele kerk uit te vaardigen. Dit omvat publicaties die officieel en daarmee bindend zijn, waarin in het Latijn de liturgie voor de gehele kerk is vastgesteld en geregeld. Het komt de bisschoppenconferenties toe om hiervan officiële en daarmee bindende vertalingen te maken. Wat het Nederlands taalgebied betreft is zowel de Belgische als de Nederlandse bisschoppenconferentie hiertoe bevoegd. Binnen de grenzen die in de officiële Latijnse liturgische boeken staan aangeven, kunnen de bisschoppenconferenties de liturgie aanpassen. Zij kunnen daarbij rekening houden met plaatselijke liturgische tradities, gewoontes en gebruiken en die in de liturgie opnemen.
In het motu proprio Magnum principium (belangrijk beginsel) van 2017 wordt de Codex-bepaling die de bevoegdheid van de Apostolische Stoel en de bisschoppenconferenties regelt aangepast.Cc. 838 CIC; Motu proprio Magnum principium, AAS 109 (2017), p. 967-970. De aanpassing betreft de tekstuele precisering van de wetsbepaling.
De oude tekst luidt:
‘Het komt de Apostolische Stoel toe de heilige liturgie van de gehele Kerk te ordenen, liturgische boeken uit te geven en de vertaling ervan in de volkstalen te beoordelen, (...).
Het komt de bisschoppenconferenties toe vertalingen van de liturgische boeken in de volkstalen, naar behoren aangepast binnen de grenzen in de liturgische boeken zelf gesteld, voor te bereiden en deze uit te geven, na voorafgaande beoordeling door de Heilige Stoel.’
De nieuwe tekst luidt:
‘Het komt de Apostolische Stoel toe de heilige liturgie van de gehele Kerk te ordenen, liturgische boeken uit te geven, aanpassingen, volgens de norm van het recht door de Bisschoppenconferentie goedgekeurd, te beoordelen, (...).
Het komt de Bisschoppenconferenties toe vertalingen van de liturgische boeken in de volkstalen getrouw en naar behoren binnen de bepaalde grenzen aangepast voor te bereiden en goed te keuren en de liturgische boeken, voor de regio’s waarop ze betrekking hebben, na bevestiging van de Apostolische Stoel, uit te geven.’
Deze tekstuele precisering betreft het volgende:
Globaal bezien verandert er niets. De originele Latijnse versies van de liturgische boeken worden door de Apostolische Stoel vastgesteld, waarvan de bisschoppenconferenties vertalingen maken, die de bisschoppenconferenties echter alleen na een beslissing van de Apostolische Stoel kunnen uitgeven waarna ze officieel en bindend zijn. Maar in de herziene tekst is met name door de daarin gehanteerde begrippen de positie van de bisschoppenconferenties verstevigd. Het komt de bisschoppenconferenties niet alleen toe om vertalingen voor te bereiden (oude tekst), maar ook om deze vertalingen goed te keuren (approbare). Het beoordelen (recognoscere) door de Apostolische Stoel beperkt zich tot de liturgische aanpassingen en betreft niet meer de vertaling als geheel (oude tekst). De door de bisschoppenconferenties goedgekeurde liturgische boeken behoeven voorafgaand aan de publicatie ervan geen beoordeling (recognitio) (oude tekst) maar alleen de bevestiging (confirmatio) van de kant van de Apostolische Stoel.
De tekstuele precisering van de bepaling is van belang, aangezien de bisschoppenconferentie momenteel nieuwe vertalingen van de liturgische boeken voorbereiden.
De katholieke kerk behoudt zich het recht voor om scholen van welke aard, discipline en graad dan ook op te richten en in stand te houden. Dit recht heeft niet alleen betrekking op scholen voor basis- en middelbaar onderwijs, maar omvat ook – in canoniekrechtelijke terminologie – de oprichting en instandhouding van universiteiten, faculteiten en instituten voor hogere studies. Deze instellingen dragen doorgaans het predicaat katholiek.Cc. 800 § 1, 803 § 3, 808 en 814 CIC.
Een bijzondere categorie van onderwijsinstellingen zijn de kerkelijke onderwijsinstellingen, dat wil zeggen de kerkelijke universiteiten, kerkelijke faculteiten en kerkelijke instituten voor hogere studies. Aan deze kerkelijke instellingen worden de katholieke theologie, het canoniek recht, de filosofie maar ook de met katholieke theologie verwante academische disciplines (zoals de menswetenschappen) onderwezen en onderzocht.Deze kerkelijke instellingen voor katholieke theologie dienen van de katholieke universiteiten en de katholieke instituten voor hogere studies te worden onderscheiden (cc. 807-814 CIC). Het zijn instellingen waarmee de kerk deelneemt aan het academisch onderwijs en onderzoek. Aan deze instellingen worden de katholieke theologie als geheel, een of meerdere disciplines ervan dan wel met de katholieke theologie verwante disciplines (vooral de filosofie) beoefend.
Eind 2017 verscheen de apostolische constitutie Veritatis gaudium (de vreugde der waarheid). Deze constitutie werd vergezeld van een uitvoeringsregeling afkomstig van de Congregatie voor de Katholieke Educatie (een instelling van de Apostolische Stoel).Voor de Engelstalige versie zie: http://w2.vatican.va/content/francesco/en/apost_constitutions/documents/papa-francesco_costituzione-ap_20171208_veritatis-gaudium.html. Zowel de pauselijke constitutie als de uitvoeringsregeling heeft betrekking op kerkelijke universiteiten en kerkelijke faculteiten. Voor deze kerkelijke instellingen voor katholieke theologiebeoefening is de regeling omvattend en de regeling vervangt de bestaande regeling.Dit betekent dat de hieraan voorafgaande omvattende regeling, de apostolische constitutie Sapientia christiana van 1979, is komen de vervallen (cc. 20 CIC). De kerkelijke instellingen voor hogere studies worden zijdelings genoemd.Een kerkelijk instituut voor hogere studies dient aan kerkelijke theologische faculteit gelieerd te zijn (art. 65 Veritatis gaudium). Voor de kerkelijke instituten voor hogere studies geldt de instructie Reform of the Higher Institutes of Religious Sciences van 2008 van de Congregatie voor de Katholieke Educatie. Voor de Engelstalige versie zie: www.vatican.va/roman_curia/congregations/ccatheduc/documents/rc_con_ccatheduc_doc_20080628_istruzione_en.html. Hier volgt een korte karakterisering van de kerkelijke universiteiten en kerkelijke faculteiten, zoals het katholiek canoniek recht die regelt.
De oprichting van kerkelijke universiteiten en kerkelijke faculteiten is aan de Congregatie voor de Katholieke Educatie voorbehouden.De constitutie hanteert hiervoor de canoniek rechtelijke begrippen ‘oprichting’ (erectio) en ‘goedkeuring’ (approbatio). Zie bijv. Kerkelijke Documentatie 35 (2007), p. 90-96. Een kerkelijke universiteit omvat meerdere faculteiten. Aan een kerkelijke faculteit wordt de katholieke theologie als geheel, een bepaalde discipline ervan dan wel een met de katholieke theologie verwante discipline beoefend. Een kerkelijke universiteit geniet kerkelijke rechtspersoonlijkheid. Ook een zelfstandige kerkelijke faculteit die geen deel uitmaakt van een kerkelijke universiteit geniet kerkelijke rechtspersoonlijkheid.Het zijn publieke kerkelijke rechtspersonen in de zin van cc. 116 CIC. Niettemin kan een kerkelijke faculteit onderdeel zijn van een katholieke of andere universiteit, die reeds rechtspersoonlijkheid bezit. In dat geval geniet de kerkelijke faculteit geen kerkelijke rechtspersoonlijkheid. Zowel kerkelijke universiteiten als kerkelijke faculteiten hebben eigen statuten, die aan de apostolische constitutie en uitvoeringsregeling beantwoorden en door de Congregatie voor de Katholieke Educatie zijn goedgekeurd. Kerkelijke universiteiten en kerkelijke faculteiten genieten het recht om canonieke academische graden (baccalaureaat, licentiaat en doctoraat) te verlenen.Art. 2, 5-7, 46 en 63 § 3 Veritatis gaudium.
Het erepredicaat pauselijk (pontificio) wordt door de Congregatie voor de Katholieke Educatie aan bepaalde kerkelijke universiteiten en faculteiten verleend (Heribert Schmitz, in: Lexikon für Theologie und Kirche, Siebter Band, 1998, 1340).
De nieuwe wetgeving omvat geen ingrijpende wijzigingen, maar kan als een actualisering worden verstaan van de inmiddels veertig jaar oude bestaande regeling, die in de loop der tijd reeds op een aantal punten was bijgesteld.Apostolische constitutie Sapientia christiana, AAS 71 (1979), p. 470-499, Archief van de Kerken, 34 (1979), p. 773-792; Congregatie voor de Katholieke Educatie, Ordinationes, AAS 71 (1979), p. 500-521, Archief van de Kerken, 34 (1979), p. 791-804. De regeling is omvattend en systematisch geordend en omvat onder meer bepalingen betreffende de inrichting van kerkelijke universiteiten en kerkelijke faculteiten, het docentenkorps, de studenten, het overig personeel, het studiecurriculum en de canonieke academische titels. Naast algemene bepalingen omvat zowel de apostolische constitutie als de uitvoeringsregeling bijzondere bepalingen voor de studie van de theologie als geheel, het canoniek recht en de filosofie, die zich vooral op het studiecurriculum richten. Nieuw is evenwel dat de uitvoeringsregeling voorschrijft over hoeveel vast aangestelde docenten een kerkelijke faculteit minimaal dient te beschikken.Art. 18 § 2 Ordinationes. Het geheel overziende zoekt de regeling een balans tussen de bevoegdheden van het kerkelijk gezag (Apostolische Stoel, bisschoppenconferentie en diocesane bisschop) en de interne zelfstandigheid van de kerkelijke universiteiten en kerkelijke faculteiten. Daarbij neemt de Groot Kanselier van de universiteit of faculteit een sleutel- en tussenpositie in. De Groot-Kanselier is namelijk voor deze instellingen in de regel het aanspreekpunt voor het contact met het kerkelijk gezag en omgekeerd geldt ook dat het contact van het kerkelijk gezag met deze instellingen doorgaans via de Groot-Kanselier verloopt.Art. 12 Veritatis gaudium.
Van belang is op te merken dat de kerkelijke universiteiten en kerkelijke faculteiten niet louter binnenkerkelijk gericht zijn, zodat ze zich van de overige universiteiten en faculteiten isoleren. Het tegendeel is het geval. Zo wordt in het voorwoord van de apostolische constitutie gewezen op de betekenis en functie van de katholieke theologiebeoefening binnen de huidige menselijke cultuur en het huidig menselijk samenleven, die een open dialogale houding urgeren. Bovendien worden zowel kerkelijke universiteiten als kerkelijke faculteiten aangemoedigd om met de overige universiteiten en faculteiten samen te werken in het belang van de ontwikkeling van de wetenschap.Cc. 820 CIC.