Dr. mr. K.W. de Jong, Mr. G. van den Brink
Mr. drs. M.L. Molenaar
A.J. Overbeeke, G. van der Schyff
Wat God verbonden heeft…
Het spanningsveld van de rooms-katholieke echtscheiding in de Nederlandse samenleving anno 2018
Over de vraag of religie en echtscheiding wel samengaan, zijn de meningen verdeeld.
In bepaalde kerkelijke stromingen wordt slechts onder stringente voorwaarden geaccepteerd dat het huwelijk door scheiding wordt verbroken, daarbij verwijzend naar bijvoorbeeld Bijbelteksten zoals we deze vinden in Mattheus en waar de titel van dit artikel naar verwijst.Willibordvertaling van de Bijbel, KBS, Mattheus 19: 3-6: ‘Er kwamen farizeeën op Hem af om Hem op de proef te stellen. Ze zeiden: “Is het een man geoorloofd zijn vrouw te verstoten om een willekeurige reden?” Hij gaf ten antwoord: “Hebt u niet gelezen dat de schepper hen vanaf het begin mannelijk en vrouwelijk heeft gemaakt? En dat Hij gezegd heeft: Daarom zal een mens zijn vader en moeder verlaten en zich hechten aan zijn vrouw, en die twee zullen één zijn? Ze zijn dus niet meer twee, maar één. Dus, wat God heeft verbonden, moet de mens niet scheiden.”’ Indien het niet lukt om het (religieuze) huwelijk ontbonden te krijgen, spreekt men ook wel van huwelijkse gevangenschap. In andere geloofsgemeenschappen wordt scheiden wel geaccepteerd, soms met een verwijzing naar weer andere Bijbelteksten.
In de praktijk zien we ook dat de geloofsgemeenschappen in onze tijd, waarin pakweg 40%Centraal Bureau voor de Statistiek, StatLine, Huwelijksontbindingen; door echtscheiding en door overlijden, percentage 2016: 39,1%. van de huwelijken eindigt in een echtscheiding, anders met echtscheidingen omgaat dan halverwege de twintigste eeuw toen scheiden veel minder voorkwam.In 1975 was het percentage echtscheidingen 19,3%, zie CBS, StatLine. Een goed voorbeeld van de bewegingen die op dit gebied plaatsvinden is dat Paus Franciscus onlangs het echtscheidingsproces een stuk eenvoudiger heeft gemaakt, waarover later meer. Ook zien we dat de burgerlijke rechter steeds meer opkomt voor de rechten van de individuele burger die wil scheiden.
In deze bijdrage zal ik onderzoeken hoe de Rooms-Katholieke Kerk omgaat met echtscheidingen en welke mogelijkheden de burgerlijke rechter heeft om daarin in te grijpen. In het eerste deel zal uiteengezet worden welke wet- en regelgeving er geldt bij een burgerlijke echtscheiding. Vervolgens wordt ingegaan op de officiële leer van de Rooms-Katholieke Kerk op het gebied van echtscheidingen. Daarna wordt bekeken hoe de civiele rechter omgaat met echtscheidingen waarbij door een van de echtgenoten een beroep wordt gedaan op de verplichtingen die de desbetreffende geloofsgemeenschap aan het huwelijk verbindt. Tot slot wordt er uiteengezet wat dit kan betekenen voor rooms-katholieken die willen scheiden.
Een huwelijk kan naar Nederlandse wet- en regelgeving op vier wijzen eindigen:Zie art. 1:149 BW.
Echtscheiding kan verzocht worden door een van de echtgenoten of door de echtgenoten tezamen. Het verzoek wordt ingediend bij de burgerlijke rechter. De verzoeker moet zich verplicht laten bijstaan door een advocaat. Tot 1971 waren er vier gronden waarop de rechter een verzoek kon toewijzen: overspel, kwaadwillige verlating, veroordeling wegens bepaalde misdrijven en mishandeling.Art. 161 BW (oud). Bij wet van 6 mei 1971, in werking getreden op 1 oktober 1971, zijn deze vier gronden vervangen door de grond ‘duurzame ontwrichting’. Volgens het huidige art. 1:151 BW wordt de echtscheiding door de rechter uitgesproken indien het huwelijk duurzaam ontwricht is. Daarvan is volgens de memorie van toelichting sprake indien de voortzetting van de samenleving ondraaglijk is geworden, zonder dat er uitzicht bestaat op herstel van behoorlijke echtelijke verhoudingen, bijvoorbeeld indien de echtgenoten reeds geruime tijd gescheiden leven.MvT, Kamerstukken II 1970/71, 10213, 3, p. 14 e.v. Daarbij is het niet van belang hoe deze duurzame ontwrichting is ontstaan. Het enkele feit dat de duurzame ontwrichting er is, is voldoende. Indien een echtgenoot gemotiveerd stelt en daarbij volhardt dat hij niet meer met zijn echtgenoot kan samenleven, zal dit voor de rechter vrijwel altijd een beslissende aanwijzing zijn dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.Asser-De Boer, a.w., nr. 603; S.F.M. Wortmann (red.), Groene Serie, Personen- en familierecht, Deventer: Wolters Kluwer, art. 151, aant. 2; HR 6 december 1996, NJ 1997, 189, r.o. 3.4. Aan (verdere) bewijslevering komt de rechter dan niet meer toe.W.H.B. den Hartog Jager, (Echt)scheidingsprocesrecht, Den Haag: Sdu Uitgevers 2007, p. 105. Het gedurende langere tijd niet meer samenwonen vormt eveneens een ernstige aanwijzing voor duurzame ontwrichting.S.F.M. Wortmann (red.), Groene Serie, Personen- en familierecht, Deventer: Wolters Kluwer, art. 151, aant. 2. Met de invoering van deze grond is het vrij eenvoudig geworden om een huwelijk door echtscheiding te laten ontbinden. Zodra een van de echtgenoten stelt dat het huwelijk duurzaam ontwricht is, gaat de rechter daar in het algemeen van uit. Indien een echtgenoot feiten aanvoert voor de stelling dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, vormt dat feit op zichzelf reeds een zeer ernstige aanwijzing dat de toestand van duurzame ontwrichting inderdaad bestaat.HR 6 december 1996, NJ 1997, 189. De gevallen waarin de rechter heeft geoordeeld dat er geen sprake is van duurzame ontwrichting zijn op de vingers van één hand te tellen. Een van de weinige voorbeelden is de zaak uit 2014 waarin het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch oordeelde dat de vrouw haar stelling dat er sprake was van een duurzame ontwrichting onvoldoende had onderbouwd. In deze zaak leed de vrouw aan een ernstige vorm van MS. Zij vroeg echtscheiding aan. De rechtbank honoreerde dit verzoek, doch in het door de man aangespannen hoger beroep, wees het gerechtshof dit alsnog af omdat partijen nog steeds samenwoonden, de man de verzorging van de vrouw op zich nam en partijen deze situatie na echtscheiding wensten te continueren. Het gerechtshof oordeelde dat gelet op deze feiten en omstandigheden de vrouw niet had aangetoond dat het huwelijk duurzaam ontwricht was.Hof ’s Hertogenbosch 1 mei 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:1239. In een andere zaak, waarin de man tot aan de Hoge Raad stelde dat de vrouw onder invloed van chemotherapie en medicijnen niet voldoende in staat was haar wil ten aanzien van de echtscheiding te bepalen, werd deze stelling van de man niet in rechte gehonoreerd en werd het echtscheidingsverzoek wel toegewezen.HR 15 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY7924, Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BY7924. In die zaak woonden partijen overigens niet meer samen.
De Rooms-Katholieke Kerk ziet het huwelijk als een heilig verbond. Het sacrament van het huwelijk wordt gezien als een verbond waardoor man en vrouw met elkaar een het algehele leven omvattende gemeenschap vormen, die uit haar natuurlijke aard gericht is op het welzijn van de echtgenoten en op het voortbrengen en opvoeden van kinderen.Codex Iuris Canonici, Wetboek van canoniek recht, Latijns-Nederlandse Uitgave in opdracht van de Belgische en Nederlandse bisschoppen conferentie (1983), Brussel: Licap, Hilversum: Gooi & Sticht i.s.m. Kevelaer: Butzon en Bercker, canon 1055. Het huwelijk is daarom verheven tot een van de zeven sacramenten en heeft daarom in het kerkelijke wetboek een plaats gekregen tussen de andere sacramenten (doopsel, vormsel, eucharistie, boetesacrament, ziekenzalving en wijding).Codex Iuris Canonici, canon 1055-1165.
Het huwelijk is in de ogen van de katholieke kerk onontbindbaar. Zo staat in het katholieke kerkelijk wetboek ‘Wetboek van Canoniek Recht’:
‘De wezenlijke eigenschappen van het huwelijk zijn de eenheid en de onontbindbaarheid, die in het christelijk huwelijk om reden van het sacrament een bijzondere bekrachtiging vinden.’Codex Iuris Canonici, canon 1056.
‘Uit een geldig huwelijk ontstaat tussen de echtgenoten een band, die van nature blijvend en exclusief is, bovendien worden in een christelijk huwelijk de echtgenoten door een bijzonder sacrament voor de plichten en de waardigheid van hun staat gesterkt en als het ware gewijd.’Codex Iuris Canonici, canon 1134.
‘Een huwelijk dat aangegaan en voltrokken is, kan door geen enkele menselijke macht en door geen enkele oorzaak, behalve de dood, ontbonden worden.’Codex Iuris Canonici, canon 1141.
De Rooms-Katholieke Kerk kent geen echtscheiding in de zin van de Nederlandse wet. Zij beschouwt elk eenmaal wettig gesloten huwelijk in beginsel als een geldig huwelijk en zij beschouwt een huwelijk tussen gedoopten in beginsel als onontbindbaar.Brochure uitgegeven door het Officialaat Aartsbisdom Utrecht, ‘De ongeldigverklaring van een huwelijk’, december 2013, p. 4. De Rooms-Katholieke Kerk heeft in de loop der eeuwen niet altijd dit standpunt ingenomen. Paus Innocentius III (1198-1216) is de eerste paus die stelt dat het huwelijk absoluut onontbindbaar is.H. Warnink, ‘De geschiedenis van het kerkelijk huwelijk’, in: Volkskunde 1996-97, p. 103. Vanaf de vijftiende eeuw komt uit allerlei hoeken kritiek op de rooms-katholieke opvattingen, o.a. van Erasmus, Luther en Calvijn. De Rooms-Katholieke Kerk houdt echter vast aan de onontbindbaarheid van de huwelijksband. Bij de hervorming van het ‘Wetboek van Canoniek Recht’ in 1983 zijn stemmen opgegaan om in het nieuw kerkelijk wetboek ontbinding wel mogelijk te maken.P.J.M. Huizing, ‘Schets voor herzien canoniek huwelijksrecht’, in: J.H.A. van Tilborg e.a., Alternatief kerkelijk huwelijksrecht, Bilthoven: Amboboeken 1974, p. 37-53. De leer van de onontbindbaarheid van het huwelijk bleef echter in het nieuwe kerkelijk wetboek ongewijzigd.
De huidige leer is aldus dat ook al is door de burgerlijke rechter het huwelijk door echtscheiding ontbonden, de band van het huwelijk blijft in de ogen van de katholieke kerk in stand. Dit geldt zowel voor het huwelijk van katholieken als voor het huwelijk van niet-katholieken, hetzij gedoopt, hetzij niet-gedoopt.Brochure uitgegeven door het Officialaat Aartsbisdom Utrecht, ‘De ongeldigverklaring van een huwelijk’, december 2013, p. 4.
Wel zijn er twee mogelijkheden om ook de rooms-katholieke huwelijksband te verbreken. Enerzijds kan er ontbinding van het huwelijk gevraagd worden, bijvoorbeeld als het huwelijk niet voltrokken is. Een niet-voltrokken huwelijk is een huwelijk waarin geen geslachtsdaad heeft plaatsgevonden. Anderzijds, en dit komt veel vaker voor, kan er een beroep worden gedaan op de nietigheid van het huwelijk en kan gevraagd worden om het huwelijk wegens nietigheid ongeldig te verklaren. In geval van nietigheid wordt vastgesteld dat het huwelijk van meet af aan niet heeft bestaan.T. Meijers, Compendium van het katholiek canoniek recht Deel II: Verkondiging en sacramenten, Nijmegen: Valkhof Pers 2017, p. 177. In het kerkelijk wetboek worden talloze voorbeelden gegeven van een ongeldig huwelijk. Deze voorbeelden kunnen onderverdeeld worden in drie categorieën: de huwelijksbeletselen, de vormgebreken en de wilsgebreken.Zie voor meer uitleg bijvoorbeeld de brochure van de KU Leuven, ‘Nietigverklaring kerkelijk huwelijk’, maar ook T. Meijers, Compendium van het katholiek canoniek recht Deel II: Verkondiging en sacramenten, Nijmegen: Valkhof Pers 2017, p. 177-196. Deze drie categorieën worden hierna uitgewerkt.
Een huwelijksbeletsel, in het kerkelijk wetboek ongeldig makend beletsel genoemd, maakt een persoon onbekwaam om geldig een huwelijk te sluiten.Codex Iuris Canonici, canon 1073. Juridisch bezien zijn het wettelijke beperkingen van het recht om te huwen.T. Meijers, Compendium van het katholiek canoniek recht Deel II: Verkondiging en sacramenten, Nijmegen: Valkhof Pers 2017, p. 178. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als de persoon in kwestie te jong was (zestien jaar voor een man en veertien jaar voor de vrouw), of als er sprake is van blijvende impotentie. Alle mogelijke huwelijksbeletselen worden genoemd in het kerkelijk wetboek.Codex Iuris Canonici, canon 1083-1094. Voor sommige beletselen kan dispensatie worden verkregen.
Van een vormgebrek is sprake als de huwelijksprocedure niet heeft plaatsgevonden zoals voorgeschreven in het kerkelijk wetboek. In het kerkelijk wetboek staat uitgebreid omschreven wat de procedure is. Zo moet er eerst een vooronderzoek plaatsvinden om vast te kunnen stellen dat niets aan een geldig huwelijk in de weg staat. Tijdens dit vooronderzoek kunnen andere mensen melding maken van de aanwezigheid van een huwelijksbeletsel. Ook vindt er een pastoraal gesprek plaats. Ook de viering van het huwelijk moet voldoen aan bepaalde eisen. Het huwelijk moet worden gesloten ten overstaan van een bevoegde persoon (zoals een pastoor) en twee getuigen.
Deze en alle andere vormvoorschriften zijn ook terug te vinden in het kerkelijk wetboek.O.a. Codex Iuris Canonici, canon 1066, 1069 en 1108. Zie voor een uitgebreid overzicht de brochure die O. Boelens heeft geschreven voor Lucepedia, ‘Huwelijk volgens het canoniek recht’, https://www.lucepedia.nl/media/www_lucepedia_nl/dossiers/huwelijk/dossier%20sacramenten%20-%20huwelijk%20(cic).pdf (laatst geraadpleegd 27 december 2017). Als de vormvoorschriften niet goed zijn nageleefd kan op die grond nietigheid van het gesloten huwelijk verzocht worden.
Verreweg de meeste verzoeken worden gegrond verklaard wegens de aanwezigheid van een of meerdere wilsgebreken. Van een wilsgebrek is sprake als iemand niet in vrijheid heeft ingestemd met het huwelijk. Zo kan er sprake zijn van geestelijke beperkingen of psychische beletselen bij het aangaan van het huwelijk. Ook kan er sprake van zijn dat de persoon in kwestie het huwelijk niet oprecht wilde aangaan, of met bepaalde gevolgen van het huwelijk niet heeft willen instemmen.
De procedure tot ongeldigverklaring is uitgebreid en intensief voor de betrokkenen. Pas nadat de door de burgerlijke rechter uitgesproken echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, kan verzoeker een verzoek indienen. In 1997 werd dit zo’n zeshonderd keer per jaar gedaan.De Volkskrant, ‘Rapportage voor nietigverklaring huwelijk schilderde haar ten onrechte af als gestoord persoon. Vrouw daagt rooms-katholieke kerk voor rechter’, 8 augustus 1997. Het is niet bekend of nadien dit aantal is gewijzigd, noch hoeveel van de verzoeken gegrond wordt verklaard.Op 27 december 2017 zijn gegevens daarover opgevraagd bij de Rooms-Katholieke Kerk, maar op het moment dat het artikel werd afgerond, was hierover nog geen antwoord verkregen. De verzoeker dient een gemotiveerde aanvraag tot ongeldigverklaring van het huwelijk in te dienen bij het Officialaat (kerkelijke rechtbank) van het bisdom, waarin men kerkelijk/burgerlijk is gehuwd, ófwel bij het Officialaat van het bisdom waarin de andere partij nu woont. In deze aanvraag moet de verzoeker ingaan op de geschiedenis van het huwelijk en met name op de fundamentele persoonlijke en/of relationele problemen die er reeds in de verkeringstijd en/of vanaf het begin in het huwelijk zijn geweest. De verzoeker moet ook drie getuigen aanleveren die over de persoonlijke en/of relationele problemen in de beginperiode kunnen verklaren. Vervolgens wordt er een college van drie rechters samengesteld dat over de aanvraag moet oordelen. Er begint dan een uitgebreid proces waarin de rechters beoordelen of het verzoek kan worden toegewezen. Dit proces behelst meerdere gesprekken met de aanvrager. Ook de niet-aanvrager wordt in het proces betrokken en wordt aangemoedigd om getuigen aan te dragen. Indien de niet-aanvragende partij, na hiertoe te zijn uitgenodigd, niet meewerkt aan de procedure, kan onder bepaalde voorwaarden de procedure zonder zijn of haar medewerking worden gevoerd. Na de diverse gesprekken met partijen en hun getuigen worden de resultaten voorgelegd aan de ambtelijke verdediger van de huwelijksband die als taak heeft om al hetgeen tegen de ongeldigverklaring aangevoerd kan worden, naar voren te brengen. Als het onderzoek is afgerond, oordelen de drie rechters over de aanvraag. Hun besluit wordt neergelegd in een vonnis.Brochure ‘De ongeldigverklaring van een huwelijk’, versie december 2013, Aartsbisdom Utrecht, p. 7-16. De kosten van de procedure variëren.Bij het Bisdom Utrecht wordt een bijdrage gevraagd van €800,-- (www.aartsbisdom.nl/?s=ongeldigverklaring+huwelijk, laatst geraadpleegd 28 december 2017). Bij het Bisdom Roermond is het gratis (www.bisdom-roermond.nl/printen/huwelijkszaken, laatst geraadpleegd 28 december 2017). Het is niet duidelijk waarin deze verschillen zitten. Het hele proces neemt ongeveer een jaar in beslag, zo blijkt uit de websites van de diverse bisdommen. Tot voor kort was daarmee de procedure nog niet afgerond en was het nodig dat er een verkorte procedure in tweede instantie volgde, die het verzoek bij gegrondverklaring bekrachtigde. Pas nadat in beide instanties het verzoek om nietigverklaring was toegewezen, was het huwelijk ongeldig verklaard en waren partijen vrij om opnieuw een kerkelijk huwelijk aan te gaan. Bij Apostolische brief van de Paus genaamd Motu Poprio ‘Mitis Iudex Dominus Iesus’ (De Milde Rechter, de Heer Jezus) van Paus Franciscus d.d. 8 september 2015www.rkdocumenten.nl/rkdocs/index.php?mi=600&doc=6048. is deze verplichte tweede instantie echter afgeschaft en is een bevestigend vonnis van de kerkelijke rechtbank in eerste instantie voldoende. Daarnaast heeft Paus Franciscus het mogelijk gemaakt dat als er sprake is van een vastgestelde ernstige psychische aandoening die zeker grond voor ongeldigheid van het huwelijk is, de bisschop in een verkorte procedure de nietigheid van het huwelijk kan vaststellen. Uit de brief blijkt dat de paus hiervoor gekozen heeft om het welzijn van de gelovigen te verbeteren,Dit alles is steeds gedaan met als leidraad de hoogste wet van het heil van de zielen, aangezien de Kerk, zoals de zalige Paulus VI zo wijs heeft onderricht, een goddelijk plan is van de Drie-eenheid, waardoor al haar instellingen, ook al zijn die steeds voor vervolmaking vatbaar, moeten streven naar het doel de goddelijke genade mee te delen en voortdurend het welzijn van de gelovigen als wezenlijk doel van de Kerk te bevorderen overeenkomstig de gaven en de zending van ieder. door snellere procedures in te voeren.Citaat uit Motu Poprio ‘Mitis Iudex Dominus Iesus’: ‘In volledige overeenstemming met deze verlangens heb ik besloten met dit Motu proprio instructies te geven waarmee men niet de nietigheid van een huwelijk bevordert, maar de snelheid van de processen, evenals een juiste eenvoud, opdat het hart van de gelovigen die wachten op een opheldering betreffende de eigen staat, op grond van een vertraagde bepaling van het oordeel niet lang gebukt gaan onder de last van de duisternis van de twijfel.’ Paus Franciscus wijzigde hiermee ingrijpend de tot dan toe geldende regels en laat hiermee mijns inziens zien dat de katholieke kerk bereid is zich beetje bij beetje aan te passen aan de veranderende samenleving. Het loslaten van de onontbindbaarheid van het huwelijk, zoals door sommigen al voor het herschrijven van het kerkelijk wetboek is bepleitZoals prof. dr. P.J.M. Huizing, zie noot 20. is op dit moment echter nog niet aan de orde. Paus Franciscus maakt dit in zijn brief heel duidelijk.Citaat uit Motu Poprio ‘Mitis Iudex Dominus Iesus’: ‘Mij hiervan bewust, heb ik besloten te beginnen met de hervorming van de processen betreffende de nietigverklaring van een huwelijk en hiertoe heb ik een groep van personen gevormd die uitmunten in juridische leer, pastorale prudentie en forensische ervaring om onder leiding van zijne eminentie, de decaan van de Rota Romana een plan voor een hervorming te ontwerpen, behoudens hoe dan ook het principe van de onontbindbaarheid van de huwelijksband.’
In de voorgaande paragrafen is inzichtelijk gemaakt hoe enerzijds de burgerlijke rechter in zijn algemeenheid omgaat met scheidende mensen en anderzijds hoe de katholieke kerk hiermee omgaat. In deze paragraaf zal ik kijken naar het snijvlak van beide onderwerpen: hoe gaat de burgerlijke overheid om met religieuze echtscheidingen? Wat zegt de wet hierover? En hoe gaat de Nederlandse rechter hiermee om?
Zoals hierna ook bij het bespreken van de jurisprudentie op dit vlak zal blijken, is de wijze waarop de Nederlandse overheid met religieuze echtscheidingen omgaat steeds terug te voeren op één uitgangspunt, te weten dat het Nederlandse recht alleen burgerlijke huwelijken erkent. Zo staat in art. 1:30 lid 2 BW: ‘De wet beschouwt het huwelijk alleen in zijn burgerlijke betrekkingen’. Een louter kerkelijk huwelijk is voor de Nederlandse Staat dan ook geen rechtsgeldig huwelijk. De wet verbiedt zelfs het sluiten van een kerkelijk huwelijk vóór het burgerlijk huwelijk: ‘Geen godsdienstige plechtigheden zullen mogen plaats hebben, voordat de partijen aan de bedienaar van de eredienst zullen hebben doen blijken, dat het huwelijk ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand is voltrokken.’Art. 1:68 BW. Zie ook W.L. Riezebos-Tessemaker, ‘Het kerkelijk huwelijk bestraft?’, NTKR 2015, afl. 9, p. 29-51. Overtreding van deze wettelijke bepaling kan leiden tot strafvervolging van de bedienaar van de eredienst: ‘De bedienaar van de godsdienst die, voordat partijen hem hebben doen blijken dat hun huwelijk ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand is voltrokken, enige godsdienstige plechtigheid daartoe betrekkelijk verricht, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie. Indien tijdens het plegen van de overtreding nog geen twee jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete van de tweede categorie worden opgelegd.’Art. 449 Sr. Art. 1:68 BW richt zich expliciet tot de bedienaar van de eredienst. Er is geen wetsartikel op grond waarvan ook de betrokken echtgenoten strafbaar zijn. Hiervoor wordt wel gepleit omdat juist deze huwelijken vaak onvoldoende bescherming bieden voor de echtgenoten.S.W.E. Rutten, ‘Hernieuwde bezinning op informele religieuze huwelijken’, NJB 2016, 592.
Uit de jurisprudentie blijkt dat de burgerlijke rechter het uitgangspunt dat de wet kerkelijke huwelijken niet erkent, stringent toepast. De jurisprudentie is onder te verdelen in twee soorten. Enerzijds zijn er de procedures waarin een van de echtgenoten verzoekt om het burgerlijk huwelijk te ontbinden, terwijl de andere echtgenoot met een beroep op religieuze gronden daar verweer tegen voert. Anderzijds zijn er procedures waarin er sprake is van een kerkelijk huwelijk en waarin een van de echtgenoten wil dat de rechter de ander dwingt om mee te werken aan de kerkelijke scheiding. Ik begin met de eerste soort.
Zoals in paragraaf 2 aangegeven is, neemt de rechter vrij eenvoudig aan dat het huwelijk duurzaam ontwricht is, als een van de echtgenoten dit stelt. In de jurisprudentie komen we een aantal gevallen tegen waarin een van de echtgenoten, vanwege godsdienstige overtuigingen, verweer heeft gevoerd tegen de duurzame ontwrichting, zelfs tot de Hoge Raad aan toe.
De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak van 12 juli 2002 een duidelijke lijn uitgezet. In de betreffende procedure had de man echtscheiding verzocht en voerde de vrouw verweer, waarbij zij stelde dat de geloofsovertuiging van partijen aan echtscheiding in de weg stond. De Hoge Raad stelde vast dat de wet het huwelijk alleen in zijn burgerlijke betrekkingen beschouwt (art. 1:30 lid 2 BW) en een geloofsovertuiging niet maatgevend kan zijn voor het in de Nederlandse samenleving als geheel geldende recht met betrekking tot de mogelijkheid van ontbinding van een huwelijk en verwierp dan ook het beroep van de vrouw.ECLI:NL:HR:2002:AE4037.
Hiermee bakent de Hoge Raad duidelijk de scheidslijn af voor de burgerlijke rechter. De burgerlijke rechter hoeft geen rekening te houden met het kerkelijk huwelijk en de beloftes die in dat kader jegens elkaar en jegens God en de kerk zijn gedaan.
In de jaren daarna wordt deze lijn vastgehouden.Zie HR 27 juni 2003, JOL 2003, 351; HR 9 december 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU5285; HR 21 januari 2005, JOL 2005, 26; en HR 25 maart 2005, JOL 2005, 178.
Desalniettemin wordt veertien jaar later nogmaals aan de Hoge Raad gevraagd om over een soortgelijke kwestie te oordelen.HR 29 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:767. In deze zaak wilde de vrouw scheiden. De man wilde dit echter niet omdat hij op grond van zijn geloof hier ernstige bezwaren tegen had. De man beriep zich erop dat de vrouw hem trouw had beloofd tot de dood hen zou scheiden. Ook stelde de man dat partijen bij het aangaan van het huwelijk ervoor gekozen hadden een Goddelijk recht te volgen waarmee partijen hadden afgeweken van art. 1:151 BW.Art. 1:151 BW: ‘Echtscheiding wordt op verzoek van één der echtgenoten uitgesproken, indien het huwelijk duurzaam ontwricht is.’ Tot slot vond de man dat hij als gelovige gediscrimineerd werd doordat een scheiding op een zo eenvoudige wijze kon worden uitgesproken. De Hoge Raad wijst het cassatieberoep af op grond van art. 80a lid 1 RO. Volgens dit artikel, ingevoerd in 2012, kan de Hoge Raad, na conclusie van antwoord van de procureur-generaal, een zaak niet-ontvankelijk verklaren omdat de partij die cassatie instelde onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep of indien er sprake is van klachten die niet tot cassatie kunnen leiden. Hiermee maakt de Hoge Raad nogmaals duidelijk dat een beroep op godsdienst geen kans maakt ten opzichte van het dwingendrechtelijk Nederlands echtscheidingsrecht. In haar conclusie herhaalt de procureur-generaal het eerder ingenomen standpunt dat de wet het huwelijk alleen in zijn burgerlijke betrekkingen (art. 1:30 lid 2 BW) beschouwt.ECLI:NL:PHR:2016:113, 11 maart 2016.
In de meeste zaken gaat de rechter niet uitgebreid in op de kwestie en wordt het verweer van duurzame ontwrichting kort afgedaan, zoals in de zaak van het Gerechtshof ’s-Gravenhage, waarin simpelweg wordt verwezen naar wat de Hoge Raad in 2002 al had bepaald:
‘Voor zover de vrouw zich beroept op de omstandigheid dat scheiding binnen de Turkse cultuur niet is geaccepteerd, overweegt het hof dat een geloofsovertuiging niet maatgevend is voor het in de Nederlandse samenleving als geheel geldend recht met betrekking tot de mogelijkheid van ontbinding van het huwelijk (zie Hoge Raad 12 juli 2002, NJ 2002, 541).’Hof ’s-Gravenhage 21 november 2012, ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ3693.
Bijzonder is nog een zaak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.Hof Arnhem-Leeuwarden 17 oktober 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:7996. In die zaak voerde de man op grond van geloofsovertuigingen verweer tegen de verzochte echtscheiding van de zijde van zijn echtgenote en verzocht hij om in plaats van echtscheiding, scheiding van tafel en bed uit te spreken. Het gerechtshof overweegt dat de grondslag voor zowel echtscheiding als scheiding van tafel en bed dezelfde is, te weten duurzame ontwrichting ex art. 1:151 BW. Het hof stelt vast dat de duurzame ontwrichting niet betwist wordt, nu zowel de man als de vrouw daarop een beroep doet. Nu dit vaststaat, stelt het hof dat eventuele godsdienstige bezwaren van de man niet aan het uitspreken van de echtscheiding in de weg staan. Het gerechtshof wijst evenwel zowel het verzoek van de man om scheiding van tafel en bed toe als het verzoek van de vrouw om echtscheiding. Het hof zegt hierover:
‘Het hof zal op verzoek van de man de scheiding van tafel en bed tussen partijen uitspreken. Nu echter de vrouw de verderstrekkende – immers tot ontbinding van het huwelijk leidende – echtscheiding wenst, zal ook dat verzoek worden toegewezen. Geen rechtsregel staat in de weg aan het gelijktijdig uitspreken van de scheiding van tafel en bed en de echtscheiding. (…) Ingeval de scheiding van tafel en bed eerder wordt ingeschreven (in het huwelijksgoederenregister) dan de echtscheiding (in de registers van de burgerlijke stand), zullen partijen van tafel en bed gescheiden zijn. Na de (eventueel daaropvolgende) inschrijving van de echtscheidingsbeschikking eindigt het huwelijk van partijen en heeft de uitgesproken scheiding van tafel en bed geen betekenis meer.’
De vraag is welk doel deze uitspraak diende. Nu de vrouw echtscheiding wenste en haar verzoek werd toegewezen en zij de echtscheidingsbeschikking ook zal laten inschrijven, had toewijzing van het verzoek van de man om scheiding van tafel en bed geen enkel nut meer. Mijns inziens had het verzoek van de man wegens gebrek aan belang dan ook afgewezen moeten worden. De uitspraak is echter in die zin belangrijk dat ook in deze uitspraak wordt vastgehouden aan de lijn dat godsdienstige bezwaren geen geldig verweer zijn tegen een echtscheidingsverzoek.
De conclusie die getrokken kan worden uit de jurisprudentie is dat de burgerlijke rechter niet gevoelig is voor religieuze verweren tegen de echtscheiding. De burgerlijke rechter beschouwt het huwelijk als een civiele aangelegenheid en beoordeelt de grond voor de echtscheiding louter en alleen op objectieve merites.
De wijze waarop de burgerlijke rechter met religieuze verweren tegen een burgerlijke echtscheiding omgaat, heeft als gevolg dat de ene echtgenoot de andere niet met een beroep op het geloof gevangen kan houden in een burgerlijk huwelijk.
Maar hoe zit dit bij religieuze huwelijken? Als de burgerlijke rechter strikt zou vasthouden aan de scheiding van kerk en staat, dan zou de burgerlijke rechter, met een beroep op art. 1:30 BW, zich op het standpunt kunnen stellen dat hij het huwelijk slechts in zijn burgerlijke betrekking erkent. Op die grond zou de burgerlijke rechter zich kunnen onthouden van het vellen van een oordeel over het religieuze huwelijk. Dat zou echter met zich meebrengen dat echtgenoten elkaar dan weliswaar niet in een burgerlijk huwelijk, maar wel in een religieus huwelijk gevangen kunnen houden.
Even leek het erop dat dit inderdaad het geval is, namelijk toen de Rechtbank Rotterdam haar vonnis wees van 6 januari 2016.Rb. Rotterdam 6 januari 2016, ECLI:NL:RBROT:2016:8. Deze zaak betrof een in een Nederland gesloten louter islamitisch huwelijk. De islamitische scheidingsregels zijn opgenomen in de Sharia, het islamitische recht. De toepassing hiervan verschilt echter van land tot land. De meest gebruikelijke vorm van echtscheiding is dat de man de vrouw verstoot, men noemt dit Talak. De man moet de vrouw dan een schadevergoeding betalen. De vrouw kan de man niet verstoten. Wel kan de vrouw de man verzoeken om haar, na overeenstemming over betaling van een bedrag door de vrouw aan de man, te verstoten. Dit wordt Khula genoemd.
In de zaak die diende bij de Rechtbank Rotterdam werd een verzoek van de vrouw om de man te veroordelen om mee te werken aan Talak dan wel aan Khula op straffe van een dwangsom, afgewezen. In deze zaak was sprake van een louter islamitisch huwelijk. Hoewel wettelijk verplicht, waren partijen geen burgerlijk huwelijk aangegaan. De rechtbank oordeelde dan ook dat ex art. 1:30 lid 2 BW de wet het huwelijk alleen in zijn burgerlijke betrekking beschouwt en een uitsluitend naar kerkelijk recht gesloten huwelijk in Nederland op grond van art. 1:68 BW verboden is en aldus niet geldig is. Dit zo zijnde, werd volgens de rechtbank de vrouw niet beperkt in haar recht om opnieuw te huwen. Het stond de vrouw immers vrij om een burgerlijk huwelijk aan te gaan met een ander. Het niet verbreken van haar islamitische huwelijk stond daaraan niet in de weg. Bovendien stond het de vrouw vrij om de zaak voor te leggen aan een Sharia-rechtbank. De rechtbank oordeelde dan ook dat het niet zonder meer in te zien was dat de vrouw door de weigering van de man mee te werken aan ontbinding van dit huwelijk door Talak of Khula in enig door de Nederlandse rechtsorde beschermd belang werd getroffen en wees het verzoek van de vrouw af.
Dezelfde rechtbank wees in een uitspraak van 9 september 2016 een soortgelijk verzoek van de vrouw in kort geding eveneens af, echter op andere gronden. De voorzieningenrechter zei niet dat de vrouw een dergelijk verzoek niet kon doen, maar overwoog dat de keuze voor ofwel Khula ofwel Talak uiteenlopende vermogensrechtelijke consequenties had, die in kort geding niet konden worden vastgesteld. Een en ander zou dus in een bodemprocedure moeten geschieden.Rb. Rotterdam 9 september 2016, ECLI:NL:RBROT:2016:6943.
De uitspraak van 6 januari 2016 heeft veel stof doen opwaaien, met name vanuit vrouwenrechtenorganisaties, zoals Femmes for Freedom. Ze passen ook niet binnen het beleid van de overheid om huwelijksdwang, zowel binnen burgerlijke als religieuze huwelijken, tegen te gaan. De afgelopen jaren is er vanuit de Nederlandse overheid veel aandacht voor de problematiek van huwelijksdwang. Zo is op 1 juli 2013 de Wet huwelijksdwang, polygamie en genitale verminking in werking getreden waarbij onder meer bepaald is dat huwelijkse gevangenschap strafbaar is op grond van art. 284 Sr. Daarnaast is op 5 december 2015 de Wet tegengaan huwelijksdwang van kracht geworden. In laatstgenoemde wet is onder meer bepaald dat in het buitenland rechtsgeldig gesloten huwelijken van minderjarigen alleen in Nederland worden erkend als de echtgenoten, op het moment dat zij in Nederland erkenning van huwelijk vragen, intussen achttien jaar zijn. Ook op wetenschappelijk gebied is er de laatste jaren veel aandacht geweest voor huwelijkse gevangenschap. In de afgelopen jaren is door de Universiteit Maastricht, o.a. in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, in samenwerking met een aantal anderen, een drietal onderzoeken gedaan op dit specifieke onderwerp.E. Smits van Waesberghe, I. Sportel, L. Drost, E. van Eijk & E. Diepenbrock, Zo zijn we niet getrouwd. Een onderzoek naar omvang en aard van huwelijksdwang, achterlating en huwelijkse gevangenschap, Utrecht: Verwey-Jonker Instituut 2014; S. Rutten, E. van Eijk, L. Drost, K. Kadrouch-Outmany & E. Smits van Waesberghe, Gewoon Getrouwd. Een onderzoek naar kindhuwelijken en religieuze huwelijken in Nederland, Maastricht: Universiteit Maastricht 2015; E. van Eijk, Wel gescheiden niet gescheiden. Een empirisch onderzoek naar huwelijkse gevangenschap in Nederland, Maastricht: Universiteit Maastricht 2016. Uit deze onderzoeken blijkt dat huwelijkse gevangenschap veelvuldig voorkomt, niet alleen bij joden of moslims, maar ook bij bijvoorbeeld rooms-katholieken.
De uitspraak van de Rechtbank Rotterdam lijkt echter een vreemde eend in de bijt.Zie ook: Mr. G. Eerdenburg, ‘Drie IPR uitspraken’, Echtscheidingsbulletin 2016/45. In tal van andere uitspraken is namelijk, zelfs door de Hoge Raad, anders geoordeeld.
Zo deed de Hoge Raad op 22 januari 1982 uitspraak in een kwestie die een joods huwelijk betrof.HR 22 januari 1982, NJ 1982/489. Het belangrijkste kenmerk van het joodse echtscheidingsrecht is vrijwilligheid.D.A. Wolf, ‘Het joods echtscheidingsrecht in Nederland en de New York Get Laws’, FJR 1995, afl. 8, p. 178. Ontbinding van het huwelijk kan alleen plaatsvinden als de man vrijwillig de vrouw een scheidsbrief, ‘get’ genoemd, overhandigt en de vrouw deze brief vrijwillig aanvaardt. Wanneer de man niet in staat is of niet bereid is zijn vrouw de get te geven of als de vrouw de get niet aanvaardt, dan blijft het huwelijk voortbestaan. Hierdoor kunnen beide partijen in theorie de echtscheiding frustreren, hoewel dit in de praktijk meestal wordt gedaan door de man.N.D. Spalter, ‘Gevangen in het huwelijk’, FJR 2007, afl. 15. Voor de vrouwZij wordt dan een ‘agoena’ genoemd. zijn de gevolgen als de man weigert de get te geven veel ingrijpender dan voor de man. De vrouw mag geen nieuwe relatie aangaan. Doet zij dit toch dan wordt dit gezien als overspel. Eventuele kinderen uit deze nieuwe relatie zijn onwettig volgens de joodse wet.Onwettige kinderen mogen tot en met de negende generatie alleen maar trouwen met andere onwettige kinderen. De man daarentegen mag, ook al is zijn eerste huwelijk niet ontbonden, wel een nieuwe relatie aangaan en een nieuw gezin starten. Een joodse vrouw kan niet naar een rabbinale rechtbank stappen om een echtscheidingsverzoek in te dienen.E. van Eijk, Wel gescheiden niet gescheiden. Een empirisch onderzoek naar huwelijkse gevangenschap in Nederland, Maastricht: Universiteit Maastricht 2016, p. 3.
De Hoge Raad oordeelde in zijn uitspraak dat een weigering van de man het nodige te doen om een rabbinale echtscheiding tot stand te brengen jegens de vrouw onrechtmatig kan zijn, omdat dit in strijd kan komen met de zorgvuldigheid die hij in het maatschappelijk verkeer ten aanzien van zijn gescheiden echtgenote in acht behoort te nemen. De Hoge Raad overweegt daarbij dat het voor de vraag of van onrechtmatigheid sprake is, afhangt van de omstandigheden van het geval waaronder de mate waarin de vrouw bij uitblijven van een rabbinale echtscheiding na de ontbinding van het burgerlijk huwelijk in haar verdere levensmogelijkheden wordt beperkt, de aard en het gewicht van de bezwaren die bij de man tegen deze medewerking bestaan en de kosten die aan die medewerking zijn verbonden.
De burgerlijke rechter neemt aldus een zijweg. Niet het religieuze huwelijk zelf wordt ontbonden, daartoe is de burgerlijke rechter immers niet bevoegd, doch het niet meewerken aan deze ontbinding door een echtgenoot wordt civielrechtelijk als onrechtmatig beschouwd.Zie ook een meer recente gelijkluidende uitspraak van de Rechtbank Amsterdam d.d. 10 april 2012, ECLI:NL:RBAMS:2012:BW3800.
In 1989 oordeelde de Hoge Raad vervolgens dat de Nederlandse rechter ook het tot stand brengen van een islamitische echtscheiding kan bevelen.HR 10 november 1989, NJ 1990/112.
In de jaren daarna wordt er nog diverse malen in soortgelijke zaken geprocedeerd en in vrijwel alle gevallen beveelt de burgerlijke rechter dat de echtgenoot in kwestie moet meewerken aan het tot stand brengen van de religieuze scheiding.Zie o.a. Rb. Rotterdam 8 december 2010, ECLI:NL:RBROT:2010:BP8396; Rb. Amsterdam 10 april 2012, ECLI:NL:RBAMS:2012:BW3800; Rb. Den Haag 21 oktober 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:14191; Rb. Oost-Brabant 3 augustus 2016, ECLI:NL:RBOBR:2016:4140.
Inmiddels is in hoger beroep de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 6 januari 2016 vernietigd en heeft het Gerechtshof Den Haag bij arrest van 21 november 2017, daarbij verwijzend naar de uitspraak van de Hoge Raad van 22 januari 1982, de man in kwestie alsnog veroordeeld tot medewerking aan ontbinding van het religieuze huwelijk op straffe van een dwangsom.Hof Den Haag 21 november 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:3297. Het gerechtshof stelt dat voortduring van het religieuze huwelijk de vrouw ernstig belemmert in haar verdere levensmogelijkheden en een inbreuk oplevert op haar rechten en vrijheden. Het staat volgens het gerechtshof vast dat het religieuze huwelijk binnen de culturele omgeving waarbinnen de vrouw leeft een feitelijke belemmering voor haar oplevert om opnieuw een relatie aan te gaan of opnieuw in het huwelijk te treden, wat geldt voor zowel een burgerlijk als een religieus huwelijk. Deze belemmering is vooral gelegen in de omstandigheid dat de sociale omgeving van de vrouw haar als gehuwd zal blijven beschouwen zonder een echtscheiding naar islamitisch recht. Dit alleen is al in ernstige mate een beperking van de vrouw in haar verdere levensmogelijkheden na het einde van de affectieve relatie met de man. Ook staat volgens het gerechtshof vast dat de vrouw het risico loopt dat – zonder een religieuze echtscheiding – de man rechten over de kinderen van partijen zal kunnen opeisen die hem in Nederland niet toekomen, wanneer de vrouw zich beweegt in islamitische landen, of zelfs dat zij bij het aangaan van een nieuwe relatie of burgerlijk huwelijk alsdan wordt blootgesteld aan rechtsmaatregelen wegens overspel of bigamie. De feitelijke gevolgen van het voortbestaan van het religieuze huwelijk tegen de wil van de vrouw vormen aldus een inbreuk op de rechten en vrijheden van de vrouw. In zoverre is de uitspraak van het gerechtshof begrijpelijk en aanvaardbaar. Het gerechtshof gaat evenwel nog verder. In reactie op de stelling van de man dat hij hoopt op verzoening zegt het gerechtshof het volgende:
‘De hoop van de man op een verzoening levert geen argument van doorslaggevende betekenis op. De man heeft immers geen feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan aangemerkt zou kunnen worden dat daarin een rechtens te respecteren belang ligt dat voortduring van de inbreuken op de rechten en vrijheden van de vrouw rechtvaardigt. Voor zover nodig staat voldoende vast dat de vrouw consistent is in haar wens de relatie beëindigd te houden, hetgeen meebrengt dat de relatie als duurzaam ontwricht kan worden beschouwd. Voor het voortbestaan van de beperkingen die het religieus huwelijk feitelijk voor de vrouw meebrengen bestaat na de duurzame ontwrichting geen rechtvaardigingsgrond meer’.
Volgens het gerechtshof is, als de duurzame ontwrichting naar civiel recht is komen vast te staan, er geen rechtvaardigingsgrond meer voor het voortbestaan van de beperkingen die het religieuze huwelijk met zich meebrengt. Dit is mijns inziens een interessante ontwikkeling. Wat het gerechtshof hier namelijk doet is een rechtsgrond voor echtscheiding volgens het burgerlijke recht (de duurzame ontwrichting) van toepassing verklaren op het religieuze huwelijk. Het gerechtshof maakt hierbij geen onderscheid tussen louter religieuze huwelijken en huwelijken die zowel religieus als burgerlijk gesloten zijn. In beide gevallen kan volgens het gerechtshof sprake zijn van een onrechtmatige daad van de ene huwelijkspartner jegens de andere. De rechtsgrond voor ontbinding van een religieus huwelijk kan echter een heel andere zijn dan de enige rechtsgrond voor ontbinding van het burgerlijk huwelijk, namelijk de duurzame ontwrichting. Door te stellen dat als naar burgerlijk recht voldaan is aan de rechtsgrond voor ontbinding van het huwelijk, er ook geen rechtvaardigingsgrond meer is voor het in stand houden van het religieuze huwelijk, begeeft het Gerechtshof Den Haag zich op het terrein van de scheiding van kerk en staat.
Wat betekent de aandacht vanuit de Nederlandse overheid voor de huwelijkse gevangenschap voor de Rooms-Katholieke Kerk?
In het voorgaande is duidelijk geworden dat de Nederlandse rechtspraak een duidelijke lijn volgt als het gaat om ontbindingen van een religieus huwelijk. Huwelijkse gevangenschap wordt niet geaccepteerd. Zo zijn religieuze argumenten niet van belang als een van de echtgenoten tot ontbinding van het burgerlijke huwelijk wenst te komen. En ook indien sprake is van een religieus huwelijk geldt dat het uitgangspunt is dat als dit de echtgenoten te zeer beperkt in hun verdere leven, rechten en vrijheden, dit als onrechtmatig wordt gezien en de andere echtgenoot moet meewerken aan ontbinding van het religieuze huwelijk.
De uitspraken die we hebben gezien betreffen echter procedures tussen twee ex-echtgenoten, waarvan een van beiden niet wilde meewerken, terwijl ontbinding van het religieuze huwelijk wel mogelijk was als wel meegewerkt zou worden. Die medewerking was gelet op de joodse of islamitische wet vereist. Uit het gedeelte over echtscheiding binnen de Rooms-Katholieke Kerk blijkt echter dat de medewerking van de ex-echtgenoot bij procedures tot ontbinding of ongeldigverklaring van het huwelijk bij het Officialaat van de katholieke kerk niet strikt vereist is. Het probleem zit hem bij die procedures veeleer in de kerkelijke leer van de onontbindbaarheid van het huwelijk, die de afgelopen negen eeuwen ongewijzigd is gebleven. Niet de ex-echtgenoot maar de Rooms-Katholieke Kerk maakt dat er sprake kan zijn van huwelijkse gevangenschap, zonder daarbij overigens een onderscheid te maken tussen de man en de vrouw.Zie ook E. van Eijk, ‘Eén keer trouwen in Syrië, twee keer scheiden in Nederland?’, NTKR 2015, afl. 9, p. 1-13.
Zou het denkbaar zijn dat de burgerlijke rechter ook de Rooms-Katholieke Kerk veroordeelt om mee te werken aan ontbinding van het katholieke huwelijk? De persoon in kwestie zou dan allereerst moeten aantonen dat hij of zij door het voortduren van het kerkelijk huwelijk ernstig beperkt wordt in zijn verdere leven, rechten en vrijheden. Het voortduren van het kerkelijk huwelijk brengt beperkingen met zich mee. Zo kan iemand die eerder gehuwd is geweest, niet opnieuw een geldig katholiek huwelijk sluiten. En als diegene wel een nieuw burgerlijk huwelijk sluit, kan hij of zij worden uitgesloten van bepaalde sacramenten, zoals de communie, hoewel hier in de praktijk meestal pastoraal mee wordt omgegaan. Van Eijk zegt in haar onderzoek dat of iemand zich gevangen voelt in een religieus huwelijk van persoon tot persoon verschilt. In eenzelfde situatie, bijvoorbeeld burgerlijk wel gescheiden maar katholiek/kerkelijk nog niet, kan de ene persoon zich wel ‘gevangen’ voelen in het nog bestaande kerkelijke huwelijk en de andere persoon niet.E. van Eijk, Wel gescheiden niet gescheiden. Een empirisch onderzoek naar huwelijkse gevangenschap in Nederland, Maastricht: Universiteit Maastricht 2016, p. 23. In het kader van haar onderzoek heeft Van Eijk onder meer voormalig onderzoeksrechter Leny van der Heijden van het Officialaat Utrecht geïnterviewd. Van der Heijden geeft aan dat katholieken oorspronkelijk afkomstig uit Irak en Syrië zich de laatste jaren vaker melden bij een katholieke rechtbank in Nederland met een verzoek om nietigverklaring van hun huwelijk. Van der Heijden denkt dat vooral jonge vrouwen van Irakese of Syrische komaf, die graag een nietigverklaring van hun huwelijk willen, zich mogelijk zouden kunnen herkennen in de kwalificatie ‘huwelijkse gevangenschap’. Volgens haar zeggen deze vrouwen vaak: “‘Ik kan niet opnieuw trouwen voor de kerk, dus mijn leven is geruïneerd’”. Deze vrouwen zijn meestal nog jong, hebben (nog) geen kinderen en willen graag een huwelijk met kinderen. Volgens Van der Heijden zetten deze vrouwen vaak ‘alles op alles’ om hun kerkelijk huwelijk nietig verklaard te krijgen, omdat het voortdurende kerkelijke huwelijk een kinderwens in de weg staat.E. van Eijk, Wel gescheiden niet gescheiden. Een empirisch onderzoek naar huwelijkse gevangenschap in Nederland, Maastricht: Universiteit Maastricht 2016, p. 32.
Als de persoon in kwestie heeft aangetoond dat hij of zij door het voortduren van het kerkelijk huwelijk ernstig beperkt wordt in zijn verdere leven, rechten en vrijheden, dan moet vastgesteld worden dat dit onrechtmatig is jegens hem of haar. Ik spreek de verwachting uit dat in een eventuele procedure het verzoek op dit onderdeel zal stranden. Dit zou immers betekenen dat de burgerlijke rechter een oordeel moet vellen over de onrechtmatigheid van de volgens de Rooms-Katholieke Kerk ontbindbaarheid van het huwelijk. Dit tast de organisatievrijheid van de kerk naar mijn mening te zeer aan. Zo bepaalt art. 2:2 BW dat kerkgenootschappen worden geregeerd door hun eigen statuut voor zover dit niet in strijd is met de wet. Deze autonomie kan slechts dan worden ingeperkt als sprake is van grove schendingen van de genoemde regels en/of beginselen.A.P.H. Meijers, Op het snijvlak van civiel en canoniek recht, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 2002, p. 17. Ook het EVRM kent de kerk organisatievrijheid toe.In het bijzonder art. 9 en 11 EVRM. In dit licht oordeelde de Grote Kamer van het EHRM in 2014 in een ontslagzaak van een priester die besloot te trouwen, dat het celibaat geen ongerechtvaardigde inbreuk was op het recht op bescherming van het privéleven.EHRM 12 juni 2014, 56030/07 (Martinez/Spanje). Het stond de betrokken priester vrij om uit de geloofsgemeenschap te stappen als hij het niet eens was met de regels van die geloofsgemeenschap. Mijn verwachting is dat in een eventuele procedure over de onrechtmatigheid van de onontbindbaarheid van het huwelijk eenzelfde oordeel geveld zal worden als in bovengenoemde zaak. Het is dan ook de vrijheid van godsdienst die de beperkingen die het in stand houden van het religieuze huwelijk met zich meebrengen, rechtvaardigt.
Uit het voorgaande kan de conclusie worden getrokken dat over het algemeen het burgerlijk recht weinig op heeft met het onverbrekelijke karakter van het huwelijk volgens religieuze maatstaven.
Desalniettemin hoeft de room-katholiek weinig te verwachten van de burgerlijke rechter als hij of zij zijn of haar huwelijk volgens het canoniek recht wil laten ontbinden of ongeldig wil laten verklaren.
Gelet op de scheiding van kerk en staat, zal de burgerlijke rechter naar alle waarschijnlijkheid de Rooms-Katholieke Kerk niet verplichten om mee te werken aan ongeldigverklaring of ontbinding van het kerkelijke huwelijk.
Daarmee blijven veel huwelijken, hoewel naar burgerlijk recht ontbonden, naar rooms-katholiek kerkelijk recht in stand, met als gevolg dat bijvoorbeeld niet opnieuw voor de kerk gehuwd kan worden en er sprake blijft van huwelijkse gevangenschap. Hoewel in het onderzoek van Van Eijk diverse oplossingen worden aangedragen, ziet geen van de oplossingen op dit rooms-katholieke probleem.E. van Eijk, Wel gescheiden niet gescheiden. Een empirisch onderzoek naar huwelijkse gevangenschap in Nederland, Maastricht: Universiteit Maastricht 2016, p. 93-95. Slechts een nog verdergaande verruiming van de canonieke wet- en regelgeving op dit terrein kan hierin verandering brengen. De wetenschap dat het huwelijk voor de Rooms-Katholieke Kerk niet altijd het onontbindbare karakter heeft gehad dat het de afgelopen negen eeuwen heeft gehad maakt dit niet ondenkbaar.