Mw. mr. B. Krijnen
Mw. prof. mr. M.M. van Rossum
Mr. Th.J.M. van Mierlo
Mw. prof. mr. dr. V. Mak, prof. mr. dr. M.B.M. Loos
Mw. mr. dr. M.Y. Schaub
Mw. dr. V. Mak
Mw. S.S. van Kampen, LLM
Na de tulpenmanie: drie opvallende rechtszaken
In TvC 2016, afl. 6 verscheen van mijn hand het artikel ‘Na de tulpenmanie: eerste trekken van het poldermodel’. Centraal daarin stond een resolutie van de Staten van Holland na advies van het Hof van Holland. Het Hof had behalve een adviserende ook een gerechtelijke taak; het fungeerde als beroepsinstantie tegen vonnissen van lokale rechtbanken en behandelde bepaalde typen zaken in eerste aanleg. Ten minste twee zaken in eerste aanleg bij het Hof betroffen een tulpenaankoop. Die heb ik beide nader onderzocht. Mijn derde rechtszaak is afkomstig van de Alkmaarse rechtbank. Deze is om twee redenen historisch van belang. Allereerst omdat bij de processtukken een uitspraak zit van de Haarlemse tulpencommissarissen, die zo als enige bewaard is gebleven. Het vonnis is bovendien de enige bron waaruit blijkt dat, in navolging van Haarlem, ook Alkmaar een college van tulpencommissarissen heeft ingesteld.
De zeventiende eeuw in de Republiek was juridisch een overgangstijd. In mijn eerdere artikel besprak ik het toen opkomende rechtsbeginsel van de contractsvrijheid. Ditmaal komen de opvattingen over failliet gaan – een bankroet verdient een tweede kans – en bestuurlijke integriteit aan bod. Het stadsbestuur van Haarlem probeerde het oordeel van het Hof van Holland in een rechtszaak te beïnvloeden, iets wat tegenwoordig ondenkbaar zou zijn. Het origineel van de lobbybrief heb ik ontdekt in een fragiel dossier van het Nationaal Archief.Rechtszaken 1 en 3 kwam ik op het spoor bij: A. Goldgar, Tulipmania, Money, Honor and Knowledge in the Dutch Golden Age, Chicago 2007, p. 143/144 en 236/237 respectievelijk p. 205/206 en 244. Rechtszaak 2 bij: M. Dash, Tulipmania, New York 2001, p. 279. Bij N. Posthumus, De speculatie in tulpen in de jaren 1636 en 1637 (II), Economisch-Historisch Jaarboek XIII, 1927 trof ik zes transcripties aan van notariële akten in rechtszaken 1 en 2 (zonder enige analyse) alsook een transcriptie van de Haarlemse lobbybrief uit rechtszaak 1. Ik heb hieraan vijf nieuwe transcripties van notariële akten kunnen toevoegen, met dank aan H. de Vries van het Nationaal Archief, H. van Felius van Noord-Hollands Archief en H. de Raad van Regionaal Archief Alkmaar. Alle in totaal twaalf transcripties staan in de bijlage bij de digitale versie van dit artikel.
Veel kopers van tulpenbollen zaten na de crash met de gebakken peren, waaronder Johan de Wael en Cornelis Guldewagen, twee van de weinige regenten die aan de tulpenmanie hebben deelgenomen. De Wael was burgemeester van Haarlem en Guldewagen schatmeester van de stad.
De regenten hebben de pech dat ze hun tulpenaankoop op een ongelukkig moment deden, namelijk vlak voor de crash. Zij wisten de hand te leggen op een partij van maar liefst 1300 bollen, die afkomstig zijn uit de boedel van een failliete tulpenhandelaar. Een koopje, zullen ze hebben gedacht. Niet dus, zo blijkt al snel. De regenten lijken een stevig financieel verlies te gaan lijden. Maar ze hebben nog niet betaald en proberen met alle macht onder hun verplichtingen uit te komen. Hun strijd met de curator van de failliete boedel heeft meer dan twee jaar geduurd. Wie zijn billen brandt, moet op de blaren zitten. Ook als je een regent bent. Hun lotgevallen laten zien dat juridisch pragmatisme van alle tijden is.
De tuin van de failliete tulpenhandelaar was gelegen in Wassenaar, 40 kilometer verderop, te bereizen per koets over hobbelige wegen. Na met de curator van de boedel tot overeenstemming te zijn gekomen, nemen de regenten de bollen meteen mee en laten ze in de tuin van Guldewagen herplanten.De curator in de failliete boedel van de Wassenaarse tulpenhandelaar, Anthonis Gouteris, was van beroep deurwaarder bij de Hoge Raad van Holland en Zeeland. Zie over de failissementsprocedure bij het Hof: M.-Ch. le Bailly, Procesgids Hof van Holland, Zeeland en West-Friesland, Hilversum 2008, p. 48-49. De procedure begon met de insolventieverklaring, op verzoek van crediteuren of de schuldenaar zelf, en het aanstellen van een curator. De curator moest verantwoording afleggen voor Commissarissen van het Hof. De procedure eindigde met het door hen vaststellen van het bedrag dat overbleef om onder de crediteuren te verdelen, na controle van de rekeningen die de curator had overgelegd. Voor het in de tussentijd verkopen van bederfelijke waren (zoals tulpenbollen) had de curator geen toestemming nodig van de Commissarissen.
Guldewagen (links) en De Wael als lid van de schutterij in de tijd van de tulpenmanie. Beide regenten waren ook bierbrouwer, een gebruikelijke combinatie toen in Haarlem
Omdat er geen contract van de transactie bewaard is gebleven, weten we niet welke prijs er is overeengekomen. We weten ook niet of de regenten bij hun transactie geadviseerd waren: hetzij door een tulpenexpert die ze zelf hadden ingebracht, hetzij door de tuinmannen die in de tuin nog aan het werk zijn.Goldgar spreekt over een ‘slecht beadviseerde’ transactie van de regenten (p. 113). Daar heb ik geen aanwijzing voor kunnen vinden. De regenten en de verkopende curator zullen, om hun overeenkomst af te maken, zeker wel tezamen een van de tulpenbollen hebben aangeraakt met de toppen van hun vingers, onder het zeggen van ‘Top!’. Dat was namelijk een algemeen gebruik, wat betekent dat de overeenkomst was gesloten en de voorwaarden waren vastgesteld.J. Wessels, History of the Roman-Dutch Law, Clark 2005, p. 601.
De Wael en Guldewagen zijn niet van plan de curator ook maar enigszins tegemoet te komen. De tien procent afkoopsom die de branche na de crash zelf voorstelde, zullen zij vast te veel hebben gevonden.Zie over het voorstel van de tulpenbranche mijn eerdere artikel onder Februari 1637.
Als stoere regenten kiezen ze meteen voor de aanval. Hun eerste aanvalslijn is een indirecte: ze gaan proberen de positie van Haarlem over de afwikkeling van de tulpencontracten te beïnvloeden. Dat vergt een tweeslag, want het stadsbestuur bestaat behalve uit de vier burgemeesters ook uit de ‘regeerders’ van de stad, de 32 wijze heren van de vroedschap.G. Dorren, Eenheid en verscheidenheid. De burgers van Haarlem in de Gouden Eeuw, Amsterdam 2001, p. 27. Het gaat de regenten goed af. Haarlem kiest in maart voorzichtig positie: ‘Wij verklaren, niet alleen voor de burgers van Haarlem maar voor de hele provincie Holland, dat we geneigd zijn om de tulpencontracten gesloten sinds het afgelopen najaar, afhankelijk van de omstandigheden, te annuleren.’ Met daaraan toegevoegd: ‘Enkele burgers kunnen, op hun verzoek, in de burgemeesterskamer van het stadhuis een afschrift hiervan verkrijgen’. Zou dat niet ten behoeve van onze regenten zijn geschreven, en misschien enkele anderen?
De voorzichtige neiging groeit in een maand uit tot een uitgesproken standpunt. Haarlem lobbyt bij het Hof van Holland om alle tulpencontracten die zijn afgesloten sinds de vorige planttijd ongeldig te verklaren. De stad kiest dus definitief de kant van de kopers van de tulpenbollen, die zo geen cent schadevergoeding zouden hoeven betalen. De ultieme kopersbescherming! Haarlem zit daarbij niet om argumenten verlegen. De tulpenhandel is een bevlieging van lieden met winstbejag die loze en kwade praktijken hebben gebruikt, een koopmanschap van pure imaginaire waarde en een loze handel, die alleen maar afleidt van nuttige handel en ambachten. Annulering van de gedane verkopen zou niet alleen honderden personen van goede naam en faam voor hun ondergang en schande behoeden, maar zou ook zorgen voor een grote rust in de stad. Iedereen behoudt dan het zijne en niemand is meer in de tulpenhandel geïnteresseerd.
U ziet, Haarlem legt alle schuld voor de crisis bij de floristen. Alle andere betrokkenen zijn slechts zielige slachtoffers van hun duivelse praktijken, zo lijkt de suggestie. De regenten zullen zeker weer een vinger in de pap hebben gehad. Een extra aanwijzing daarvoor is dat ook in deze brief staat dat sommige burgers, op hun verzoek, een afschrift hiervan kunnen verkrijgen op de burgemeesterskamer van het stadhuis.
De Haarlemse lobby bij het Hof van Holland levert niks op. Dat blijkt uit de resolutie die de Staten van Holland later in april aannemen, overeenkomstig het advies van het Hof. De tulpencontracten worden opgeschort en blijven onbeslist.
Werkkamer van een notaris. Aan liassen (koorden) zijn op de kast achter hem documenten bijeen geregen
Nu de wettelijke weg stagneert bij de Staten van Holland en de gerechtelijke weg bij de Haarlemse rechtbank (er geldt vanaf 1 mei een moratorium voor geschillen over de aankoop van tulpenbollen), openen de regenten een nieuwe aanvalslijn. Ze beginnen een serie ‘verklaringen’ op te bouwen bij notarissen. Dit vraagt een kleine uitleg. Weliswaar kon men bij de notaris vanaf mei niet meer terecht om een insinuatie over een tulpenzaak op te stellen, dat wil zeggen: om iemand met een rechtszaak te dreigen, maar men kon er nog wel een verklaring afleggen. Zo’n verklaring, over jezelf of iemand anders die in een tulpenzaak is verwikkeld, kon later van pas komen, bijvoorbeeld bij arbitrage. De schout kon, bij twijfel over de waarheid, bevelen om de verklaring onder ede te bevestigen. Het afleggen van een verklaring was dus geen vrijblijvende zaak.A. Gehlen, Notariële akten uit de 17e en 18e eeuw: handleiding voor gebruikers, Zutphen 1986, p. 13.
Allereerst verklaren een tuinman en zijn hulp, die de bollen in de Haarlemse tuin hebben geplant: ‘We hebben de bollen geplant in goed voorbereide eerste klas aarde, maar dat hielp niet. De bollen waren ziek en dat waren ze al toen ze toen nog in Wassenaar in de tuin stonden.’ Ze voegen er voor alle zekerheid nog maar twee argumenten aan toe: ‘De bollen zijn in de Wassenaarse tuin hoogst onzorgvuldig gerooid’ en ‘De bollen hadden niet meer mogen worden verplant in die tijd van het jaar. Ze hadden al punten geschoten en waren al geworteld. Het was voor dat alles gewoon te laat.’ Waarom waren de tuinmannen dan toch bereid de bollen in Haarlem te herplanten? En waarom de regenten niet tijdig voor de hoge risico’s gewaarschuwd?
Fragment van satirische prent Floraes Gecks-kap
Daags na de tuinmannen komen er twee prominente burgers bij de notaris om hun verklaring af te leggen: ‘Ook wij hebben de tuin in Wassenaar bezocht, maar dat was wel een paar jaar geleden. We zijn het volledig eens met de tuinmannen dat de tulpenbollen daar van erg lage kwaliteit zijn. De hele partij is nog geen honderd gulden waard. Het was de moeite van het reizen niet waard.’ De prominente Haarlemse burgers kochten niks.
Beide getuigenissen zijn afgelegd op verzoek van de regenten. Ze wekken de indruk dat de regenten gaan voor een dubbel juridisch anker: de tulpenbollen zelf zijn gebrekkig en ze zijn ook nog eens onzorgvuldig gerooid, kortom: ‘Wij zijn gedupeerde kopers.’
De regenten schakelen in hun eigen verklaring, twee weken later, bij een andere notaris, wel heel makkelijk over op een nieuwe verdedigingslijn: ‘Wij zijn geen kopers, maar bewaarnemers.Goldgar vermeldt wel de verklaringen van de tuinmannen en de prominenten die niets kochten, maar gaat voorbij aan de lang volgehouden verdediging van de regenten dat ze slechts bewaarnemers zijn. We bewaren de tulpenbollen tijdelijk voor de schuldeisers in het faillissement. Ze staan in de tuin van Guldewagen enkel voor risico en kosten van de schuldeisers. De bollen zijn gewoon in de boedel van het faillissement gebleven.’ Waarom hebben de regenten dat van die juridische status niet aan de tuinmannen verteld? Er zijn al meer dan drie maanden verstreken sinds die begin februari de bollen hebben geplant.Verklaringen bezaten grotere waarde naarmate zij sneller na het gebeuren waren vastgelegd. De getuigen konden zich dan des te beter de precieze toedracht voor ogen halen. H. Rodenburg, De notaris en de erehandel, Volkskundig bulletin 18.3, uitgave P.J. Meertens instituut, p. 372. En de tuinman zelf is een prominente Haarlemse burger; hij vertegenwoordigde de Haarlemse floristen op de branchevergadering in Amsterdam.
De regenten leggen hun verklaring tweemaal af: eerst bij een notaris in Haarlem en dezelfde dag nog ook in Den Haag, waar de curator woont. De Haagse notaris machtigen zij bovendien om de curator te insinueren de bollen binnen drie dagen te komen ophalen. In Den Haag kón dat, een insinuatie, want daar gold geen moratorium voor rechtszaken en insinuaties over tulpen. Toen de notaris de boodschap overbracht, antwoordde de curator: ‘Ik weiger de bollen te komen ophalen. Ik heb de heren inmiddels gedagvaard voor het Hof van Holland, en wacht nu de uitkomst daarvan af.’ De curator zal zo hebben geprobeerd betaling voor de gekochte tulpenbollen af te dwingen.
De deurwaarder brengt de dagvaarding uit. Met de rechtbankstaf in zijn hand leest hij deze hardop voor aan de gedaagde, daarna nog eens publiekelijk voor het stadhuis (linksboven)A.Wijffels & C. van Rhee, Hoogste gerechtshoven in Europa. Een historisch portret, Antwerpen/Apeldoorn 2013, p. 216. Anders: ‘Een dagvaarding in persoon en een dagvaarding vanuit een openbaar gebouw. Dit laatste geschiedde als de verblijfplaats van de gedaagde niet bekend was.’ Bij: geheugenvannederland.nl.
De regenten reageren op de dagvaarding met een tegenzet. Ze proberen wéér hun invloed aan te wenden bij het stadsbestuur van Haarlem, en wéér hebben ze succes. Burgemeester en Regeerders bepleiten midden juni bij het Hof van Holland om diens beslissing de dagvaarding toe te staan, weer in te trekken. Haarlem had, opnieuw, geen tekort aan argumenten. Het herinnert het Hof eraan dat de Staten van Holland, overeenkomstig ‘uw eigen advies’, heeft beslist dat tulpencontracten worden opgeschort en onbeslist blijven, zodat ‘u als Hof’ nog niet heeft uitgemaakt of het kopen van tulpen enig rechtsgevolg heeft. Zolang er rechtsonzekerheid bestaat over de principiële vraag naar de geldigheid van tulpencontracten, zijn partijen niet bevoegd om elkaar in rechte te betrekken. Intrekken van de dagvaarding zou voorkomen dat er alom verwarring en rechtsgevolgen ontstaan. De publieke orde in de stad zou daar zeer bij gebaat zijn en het zou ook vele geschillen voorkomen. In een fragiel dossier van het Nationaal Archief heb ik het origineel van deze Haarlemse lobbybrief ontdekt.De brief maakt deel uit van een dossier met in- en uitgaande post van het Hof van Holland (voluit: en Zeeland en West-Friesland) in de jaren 1636-1639, Nationaal Archief 3.03.01.01, inv. 4605. Goldgar kreeg geen toegang tot dit dossier ‘omdat documenten daarvan beschadigd zijn’ (p. 360 en 382). Zij schrijft dat Haarlem in de brief verzoekt om de tijdelijke regeling van april in te trekken (p. 144) dan wel om de maatregel van april te herroepen (p. 242). Dat is niet helemaal correct: Haarlem verzoekt om ‘de dagvaardingen in te trekken’. Verder zou Haarlem dit bepleiten ‘op verzoek van de regenten’. Dat zal vast waar zijn, maar staat niet uitdrukkelijk in de brief.
De Haarlemse brief aan het Hof van Holland heeft, opnieuw, geen effect. Het verzoek wordt al na één dag afgewezen. Het Hof geeft daar geen reden voor op. Waarom zouden ze ook? De wijze mannen van het hoge Hof zullen bij de toestemming die ze in dit individuele geval gaven om de regenten te dagvaarden, als onderdeel van de rechterlijke macht, hun eerdere algemene standpunt om de tulpencontracten op te schorten en onbeslist te laten, als adviesorgaan van de Staten van Holland, zeker goed hebben meegewogen.
Met de brief als zodanig, waarin toch de publieke belangen van de stad nauw met de private belangen van de regenten verweven zijn, had het Hof van Holland blijkbaar geen moeite: ‘U mag het opnieuw verzoeken, mocht het geschil zich voortzetten’, lijkt er in de marge van de brief te zijn geschreven.
In onze tijd zou een dergelijke brief zeer ongepast zijn, want het Hof van Holland handelde hier in zijn gerechtelijke functie, en waag het niet om te proberen een rechter te beïnvloeden. In de politiek van toen was persuasie, overredingskracht, echter heel gebruikelijk, inclusief lobby door materieel belanghebbenden. Vooral de machtige Hollandse steden waren er goed in. Maar de persuasie was wel steeds gericht op de wetgevende en de uitvoerende macht: ‘De rechtelijke macht maakte van lobbycircuits geen deel uit’.J. Roelevink, ‘“ ’t Welck doende etcetera”, Lobby bij de Staten-Generaal in de vroege zeventiende eeuw’, in: Jaarboek Vereniging die Haeghe 1990, p. 153; H. van den Heuvel, Moraal van de macht. Historisch portret van de integriteit van de staat, Zutphen 2010. Zie over lobby bij het benoemen van de raadsheren van het Hof van Holland: G. Kok, In dienst van het recht. Uit de geschiedenis van het Gerechtshof ’s-Gravenhage en de daaraan voorafgegane hoven (1428-heden), Hilversum 2005, p. 50-51. Blijkbaar werden hier uitzonderingen op gemaakt. De zeventiende eeuw is ook daarin een overgangsperiode. Hugo de Groot betoogde al dat je de diverse overheidsdiensten niet over één kam mag scheren.G. Leenknegt, R. Kubben & B. Jacobs, Opstand en eenwording. Een institutionele geschiedenis van het Nederlandse openbaar bestuur, Nijmegen 2006, p. 79. Het echt gescheiden houden van bestuur en rechtspraak, als principe, dateert uit de achttiende eeuw.
Hugo de Groot in 1631
Een bankroet werd meestal afgewikkeld bij de lokale rechtbank. In veel Hollandse steden bestond er zelfs een speciale kamer van de lokale rechtbank voor insolvente boedels. Toch zijn de regenten voor het Hof van Holland gedaagd, vermoedelijk omdat de schuldeisers in de boedel geprivilegieerden waren, zoals edellieden. Geprivilegieerden konden namelijk, behalve bij de plaatselijke rechtbank, ook direct bij het Hof van Holland terecht. Zij mochten om berechting van hun zaak voor ‘gelijken’ vragen.Le Bailly, p. 9. Zie over de positie van geprivilegieerden bij het Hof van Holland: Le Bailly, p. 23 en 48.
Traditioneel werden in heel Europa bankroeten min of meer als criminelen behandeld. Maar in de tweede helft van de zestiende eeuw bracht het welvarende Antwerpen daarin verandering. Een deugdelijk faillissementsregime was volgens Antwerpen goed voor de economie, en bij een gerechtelijk akkoord is iedereen gebaat. Bankroeten die te goeder trouw hadden gehandeld verdienden een tweede kans, met een schone lei.E. Derix, ‘Historische verkenningen in het faillissementsrecht’, Rechtskundig Weekblad 2005, afl. 6, p. 212-216. De Antwerpse faillissementsregels, die door keizer Karel V werden goedgekeurd, hebben volgens de (Belgische) auteur model gestaan voor soortgelijke regels in Frankrijk en Engeland. Daar had hij de Noordelijke Nederlanden wel bij mogen noemen. Zie ook: J. Frederik, ‘De Geschiedenis van het “banqueroet”’, in: Follow the Money, bij www.ftm.nl/artikelen, p. 1: ‘De Nederlandse Republiek was het eerste land in Europa waar faillissement uit de criminele sfeer verdween’. Dat klopt niet helemaal.
De costumen van Antwerpen inspireerden later de Republiek. De Amsterdamse rechtbank bijvoorbeeld had een Desolate Boedelskamer met een eigen reglement. Als twee derde van de crediteuren in Amsterdam met een akkoord instemde, dan waren óók de crediteuren die niet hadden getekend, gebonden aan de inhoud van dat akkoord. Volgens het Hof van Holland in 1638 waren de costumen van Antwerpen in patria nostra en andere landen daer [waar] de negotie en koopmanschap vigeren, in gebruik. Dit was waarschijnlijk ook in Amsterdam het geval.Arrest Hof van Holland van 20 juni 1638, geciteerd bij: G. Moll, De Desolate Boedelskamer in Amsterdam: bijdrage tot de kennis van het oud-Hollandsch faillitenrecht, Amsterdam 1879, p. 2.
De tulpen zijn uitgebloeid. De tuinmannen verklaren – op verzoek van de regenten – bij de notaris dat zij de bollen heel voorzichtig hebben gerooid, en zodanig hebben ingepakt dat ze elkaar niet kunnen beschadigen. Ze hebben de bollen opgeborgen in een daarvoor geschikt gemaakte vurenhouten kist en die dichtgespijkerd.
De zomer loopt ten einde. Nu de tulpenbollen binnenkort weer de grond ingaan, denken de regenten na over hun volgende stap. De bollen laten herplanten in de tuin van Guldewagen is geen optie. Dat zou slechts voeding geven aan het argument tégen hen dat de bollen zijn nagetrokken door de eigenaar van de grond. Veel beter blijft het om van de bollen af te komen, en wie beter te adresseren dan – opnieuw – de curator van de failliete boedel?
De kist met de tulpenbollen verhuist daarop naar Den Haag en berust ‘goed beveiligd’ in het huis van een prominent. De regenten insinueren daarop de curator om de bollen weer tot zich te nemen of bij een ander te laten afleveren: ‘Mocht u daartoe niet genegen zijn, dan zult u het met de regenten eens moeten zien te worden over een neutrale, geschikte plaats in Den Haag om de bollen te planten.’In Haarlem mochten notarissen vanaf mei 1637 geen insinuaties meer uitbrengen om te dreigen met een rechtszaak over tulpen. Blijkbaar mocht een Haarlemse notaris nog wel dreigen, zoals hier, met een dergelijke rechtszaak buiten Haarlem. De curator weigert dat allemaal. Hij reageert ook niet op het vrijmoedige aanbod in de insinuatie dat hij de regenten voortaan in deze zaak mag vertegenwoordigen.De Haagse prominent, Cornelis van Hijselendoorn, was blijkens de notariële akte van beroep procureur. Was hij misschien de procureur van de regenten in hun zaak bij het Hof van Holland? Procespartijen werden bij het Hof in rechte vertegenwoordigd door een procureur én een advocaat. De procureur, die de formele proceshandelingen verrichtte, hoefde geen jurist te zijn, anders dan de advocaat, de materiële raadgever en pleiter. Zie over de eisen die aan procureurs en advocaten werden gesteld: Le Bailly, p. 17; Le Bailly & P. Brood, in: Advocatuur in de Noordelijke Nederlanden tot 1838, Pro Memorie 11 (2009), p. 66 en 67; L. Salomonson, ‘Iets over de advocatuur in vroegere eeuwen’, in: 50 jaar Advocatenblad, NOA, 1968.
Het Hof van Holland behandelde civielrechtelijke zaken in De Oude Zaal van het Binnenhof.De beslissingen van de rechters werden op grote rolpapieren opgehangen, vandaar dat de zaal ook De Rol werd genoemdDe Oude Zaal, uit het begin van de dertiende eeuw, ligt dwars achter de Ridderzaal, te bereiken via een trap. De Ridderzaal is van minstens een halve eeuw later en werd daarom ook de Nieuwe Zaal genoemd. De Oude Zaal ziet er nog steeds authentiek uit; vergelijk de foto van hier met de afbeelding aan het slot van het eerdere artikel.
De regenten verklaren bij een notaris dat zij ‘de bollen’ in de bloeitijd in de tuin van een andere prominent hadden zien staan, toen ze ‘voor zekere zaken toch in Den Haag moesten zijn’. Zij kunnen het maar niet laten in hun verklaring wéér iets over de bollen te zeggen: ‘Ze zijn inderdaad in een heel belabberde staat, en van geen enkele betekenis. We zouden er geen vijftig gulden voor over hebben.’ Waarom zouden de regenten zich zo druk maken om de kwaliteit van de bollen? Zij waren toch slechts bewaarnemers! En waarom zouden ze dit opnieuw willen verklaren?
De bollen staan bijna weer in bloei. De regenten dreigen de curator van de failliete boedel te dagvaarden voor de Hoge Raad van Holland en Zeeland: ‘Wij hebben een advocaat gemachtigd in omnibus ad lites, om in deze zaak alles te doen, en in het bijzonder jegens u, curator.’De tulpenhandelaar moest zo te zien na zijn bankroet verhuizen. In de notariële akte van april 1639 staat namelijk: gewoont hebbende in Wassenaer. Was hij naar de vrijplaats Vianen verhuisd, een stad die buiten de normale jurisdictie viel, om daar zijn eer en reputatie te kunnen herwinnen? Naar Vianen gaan was toen een synoniem voor faillissement. Omdat de Hoge Raad beroepscollege was van vonnissen van het Hof van Holland, zou men denken dat het Hof van Holland toen wel tot een uitspraak zal zijn gekomen. Toch is dat niet waarschijnlijk. Waren de regenten, niet voor het eerst, aan het bluffen?Volgens Goldgar dreigden de regenten in februari 1639 de curator voor het ‘Hof van Holland’ te slepen (p. 143-144). Dat klopt niet. Ze dreigden blijkens de notariële akte met een procedure bij de Hoge Raad van Holland en Zeeland (letterlijk staat er in de akte: Hoogen ende Provinciaelen Raede van Hollandt). Goldgar heeft ‘geen processtukken in deze zaak gevonden’. Bedoelt ze hier het Hof van Holland of toch de Hoge Raad van Holland en Zeeland? Eerste archiefonderzoek heeft me bij beide geen aanwijzingen opgeleverd. Zie over de taakverdeling tussen de Hoge Raad en het Hof van Holland: Le Bailly, p. 8-10.
De uitkomst van het gevecht tussen onze regenten en de curator blijft een mysterie. Ik heb in het register van de civielrechtelijke sententies van het Hof van Holland tot en met 1640 geen vonnis in de zaak van de regenten kunnen terugvinden. Er zou natuurlijk een minnelijke schikking kunnen zijn getroffen. Dat zou goed passen bij de handelsgeest in de Republiek – langdurige geschillen belemmeren je bij het zaken doen – en bij het poldermodel in wording. Maar van de regenten verwacht ik dat eigenlijk niet.
Een ding is zeker. Hun ongelukkige aankoop op het hoogtepunt van de tulpenmanie, en de lange nasleep, heeft de carrières van de regenten niet geschaad. Cornelis Guldewagen wordt later burgemeester van Haarlem en, op het hoogtepunt van zijn carrière, gecommitteerde van de Staten van Holland bij de Staten-Generaal. Johan de Wael was niet minder succesvol. Hij wordt later nog vaker burgemeester van Haarlem, wordt lid van de Staten-Generaal en groeit uit tot een van de krachtigste opponenten tegen de macht van de stadhouder. De Wael heeft er wel een prijs voor moeten betalen. Stadhouder Willem II – die in 1648 zijn vader Frederik Hendrik was opgevolgd – laat hem en enkele andere leden van de Staten-Generaal arresteren, toen ze nota bene aan het vergaderen waren, en in de gevangenis van Slot Loevestein opsluiten. Maar enkele maanden later verandert het lot. De stadhouder wordt gedwongen zijn tegenstanders vrij te laten – allen werden volledig in hun ambten hersteld – en kort daarna overlijdt de stadhouder aan de waterpokken. Dat werd het begin van het eerste stadhouderloze tijdperk.
Behalve rechtszaken waar geprivilegieerden bij betrokken waren, kwamen ook zaken tegen ‘weerloze personen’ in eerste aanleg bij het Hof van Holland terecht: weduwen, wezen, geestelijken en arme mensen (miserabelen), groepen die traditioneel onder de vorstelijke bescherming (sauvegarde) vielen.
De weduwe van de prominente Haarlemse advocaat Paulus van Beresteijn heeft bij het Hof een keten van tulpenkopers gedagvaard.Le Bailly, p. 23. Dash vraagt zich af waarom, van alle tulpenzaken, juist de zaak van de weduwe Van Beresteijn bij het Hof van Holland terechtkwam (p. 279). Het antwoord is hier dus gegeven. De advocaat stierf op het hoogtepunt van de tulpenmanie, kort nadat hij bij notariële akte zes tulpenbedden uit zijn tuin had verkocht aan een consortium van kopers en de rest van zijn tuin aan een andere koper. Die andere koper koopt later de tulpenbedden over van het consortium en verkoopt weer later de hele tuin aan een derde. Maar geen van de kopers had tot dusver betaald, zodat ze in feite allen de schuld overnamen van de weduwe.
In de tussentijd had de ‘andere koper’ spijt gekregen van zijn aankoop en bood alle bollen aan aan de weduwe. Maar de weduwe weigerde de bollen in ontvangst te nemen. Ze bleef in huis en trock zich de bollen haer niet aen.
Paulus van Beresteijn
Het Hof van Holland bestond uit zestien raadsheren. Twee van hen zaten, beurtelings, elke week op maandag de rolzitting voor. De raadsheren hoorden dan in een rechtszaak de procureurs, die ‘een proceshandeling verrichten’ en besloten over het verdere verloop van het proces. Daarna gingen ze hierover in beraad met het voltallige college, waar met meerderheid van stemmen werd beslist.De Raadkamer van het Hof bevond zich ‘in het hooge gebouw, ten oosten grenzende aan de Rolzaal, boven de Zaal van de Lairesse’. C. Muysken, De Grafelijke Zalen, Den Haag 1907, p. 26 (en 23). Het Hof deed officieel verslag van alle proceshandelingen die op de Rol werden verricht. De bewijsstukken die partijen daarbij hadden aangeleverd kwamen in ‘proceszakken’ terecht: een op naam van de eiser en een op naam van de gedaagde. De procureurs konden hun proceszak na afloop van het geschil komen ophalen.Le Bailly, p. 140.
Deden ze dat niet, dan bleven de proceszakken met inhoud achter bij het Hof van Holland. In de zaak van de weduwe (en de voogden van haar minderjarige kinderen) zijn zo enkele bewijsstukken van partijen bewaard gebleven. Een daarvan is de verklaring van een van de kopers op een rondje dat hij bereid is te betalen voor zijn deel, mits de anderen hetzelfde doen. Ik heb in het register van de civielrechtelijke sententies van het Hof van Holland tot en met 1640 geen vonnis aangetroffen in de zaak van de weduwe. Het ziet ernaar uit dat deze zaak daadwerkelijk in der minne is geschikt.
Hier zijn de tulpentransacties gesloten in Haarlem, maar is het geschil uiteindelijk in Alkmaar gerechtelijk afgewikkeld. De Haarlemmers Wouter van Rosven en Reinier Tullekens sluiten onderling verschillende contracten, meestal met Tullekens als koper. Een stapeltje coopcedulles maakt deel uit van de processtukken. Deze rechtszaak is historisch van belang, omdat van de processtukken ook deel uitmaakt een uitspraak van de Haarlemse tulpencommissarissen, althans: de korte samenvatting hiervan opgesteld door een notaris, waardoor deze – als enige – bewaard is gebleven.
‘Ik de ondergetekende verklaar dat ik heb verkocht aan Wouter van Rosven een cent [= tulpensoort] met een gewicht van 122 asen, geplant in de tuin van Pieter Fransz de Grebber [de schilder], en wel voor een bedrag van 90 gulden, actum in Haarlem op 16 januari 1635. Zegge: 90:0:0 [= nul stuivers, nul penningen], door mij Wouter Tullekens.’
Tullekens weigert na de crash, zoals zovele kopers van tulpenbollen, aan zijn contractuele verplichtingen te voldoen. De zaak komt al snel voor bij de Haarlemse tulpencommissarissen, maar die kunnen hen niet tot een akkoord brengen. Wat nu te doen, zal Van Rosven gedacht hebben, in de wetenschap dat de Haarlemse rechtbank geen alternatief was. Toen Tullekens naar Alkmaar verhuisde, maakte Van Rosven een snelle move. Hij verkocht zijn claim aan de Alkmaarder Pieter van Everdingen, zodat Tullekens daar wel in rechte kon worden gedaagd.
Van Rosven en Van Everdingen wisten natuurlijk beiden dat, als een bonus, de Alkmaarse rechters meer verkopersvriendelijk waren dan hun collega’s in Haarlem. Een andere bonus van Alkmaar was dat Van Everdingen, al kocht hij de vordering op Tullekens als privépersoon, de lokale notaris was, met veel connecties in de stad, wat kon helpen tot een gunstige uitspraak te komen. Tullekens, nieuw in de stad en koopman van beroep, ontbrak het aan dat soort connecties. Het komt dan ook niet als een verrassing dat Van Everdingen uiteindelijk de volle aankoopprijs van Tullekens ontvangt.
Tullekens laat bij de Alkmaarse rechtbank zien ook een slimmerd te zijn. Hij beroept zich op de Romeinsrechtelijke exceptio de litis pendenti: ‘De rechtbank is niet ontvankelijk, want er loopt al een zaak hierover in Haarlem’. Van Everdingen gelooft daar niks van: ‘Je bluft! Toon maar aan, dat van die hangende rechtszaak. Kom met je billen bloot!’ Tullekens kan de rechters hier uiteindelijk niet van overtuigen.
De zaak bij de Haarlemse tulpencommissarissen verliep blijkens het Extract uyt commissaris blomrolle der stadt Haerlem als volgt. Van Rosven: ‘Ik heb de zaak bij de Commissarissen aangebracht, want gedaagde weigert me te betalen voor de koop van die en die tulpenbollen, die hij heeft gekocht voor dat en dat bedrag’. Tullekens antwoordt: ‘Ik ben verzocht voor de heren Commissarissen te verschijnen. Daar kan ik het mee eens zijn. Ik erken ook de aankopen van eiser gedaan te hebben.’ Van Rosven daarop: ‘Ik stel voor dat we het aan de Commissarissen overlaten om een oordeel te vellen.’ Tullekens: ‘Daar ben ik het niet mee eens.’ Hij wilde de Commissarissen dus niet de vrije hand geven tot een bindende uitspraak te komen. Blijkbaar was dit al snel een breekpunt.Zie over vooraf dan wel achteraf instemmen met de uitspraak van de Commissarissen mijn eerdere artikel onder Mei 1638.
De Alkmaarse rechtszaak is om nóg een reden historisch van belang. Het is namelijk de enige bron waaruit blijkt dat ook Alkmaar een commissie heeft ingesteld tot decisie van de zaken van Flora. De commissie bestaat uit drie prominente burgers; twee minder dan in Haarlem, het centrum van de tulpenhandel. Verder is er van de Alkmaarse commissie weinig bekend: het instellingsbesluit is niet bewaard gebleven, noch de datum van de installatie. Het lijkt echter onwaarschijnlijk dat niet Haarlem maar Alkmaar de eerste branchegeschillencommissie ooit heeft ingesteld. Anders dan Haarlem – dat pleitte voor het annuleren van alle tulpencontracten sinds de vorige planttijd –, was Alkmaar na de crash helemaal niet happig om in de bestaande contracten in te grijpen. De Alkmaarse afgevaardigden in de Staten van Holland werden geïnstrueerd om met alle mogelijke middelen te voorkomen dat de verkoop aan banden wordt gelegd: ‘de vercopen behoren voorseit voortganck te hebben’.M. ten Berge & H. de Raad, Tulpenmanie in Alkmaar, Oud Alkmaar 2009, p. 6. Zie ook Goldgar, p. 236.
Enige tijd na afronding in Alkmaar van dit geschil treffen Van Rosven en Tullekens elkaar nogmaals voor een arbiter. Er speelde blijkbaar nog een akkefietje tussen de heren. Misschien waren ze ook niet echt representatief voor de geschilpartijen in tulpenzaken. Van Rosven en Tullekens gingen ook na de crash met elkaar in zee. Zij hadden er nog steeds zin in, in de tulpenhandel.