Prof. mr. M.B.M. Loos
Mr. drs. J.H.M. Spanjaard
Mw. mr. dr. S. van Gulijk
Mr. Th.J.M. van Mierlo
Mw. mr. E.N. Verhage
Prof. mr. M.B.M. Loos
Mw. mr. B. Krijnen
Mw. S.S. van Kampen, LLM
Na de tulpenmanie: eerste trekken van het poldermodel
Tulpen waren in de Gouden Eeuw het statussymbool van de nieuwe rijkdom. Na een gestage stijging piekten de prijzen vanaf najaar 1636. Op het hoogtepunt betaalde men voor een tulp soms wel driemaal het jaarsalaris van een meester timmerman. Dat kon niet lang goed gaan. In februari 1637 kelderden de prijzen van de bollen in één klap. Dit leidde tot grote onrust in de Hollandse steden en vele geschillen tussen kopers en verkopers.
Bij het afwikkelen van de tulpenmanie zijn al trekken zichtbaar van het hedendaagse poldermodel. Dat blijkt vooral uit een resolutie van de Staten van Holland, waarin – in een tijd van rechtsonzekerheid – het rechtskarakter van tulpencontracten onbeslist wordt gelaten en de steden maar moeten proberen de partijen alsnog te verenigen. Haarlem, het centrum van de tulpenhandel, komt daarop met de eerste branchegeschillencommissie ooit. De tulpenmanie zelf biedt ons een beeld van vroegmoderne handelspraktijken. Er bestaat wel al kopersbescherming, maar het consumentenrecht is nog niet uitgevonden.
Mijn reconstructie van de gebeurtenissen na de crash begint bij de in 2007 verschenen studie van historica Anne Goldgar, die als eerste divers bronnenonderzoek heeft gedaan. Daaruit concludeert ze dat historici de morele, sociale en economische invloed van de tulpenmanie altijd hebben overdreven. Er klopt bijvoorbeeld niks van dat velen na de crash aan de bedelstaf zouden zijn geraakt en dat Holland in een langdurige recessie verviel. De originele bronnen onthullen volgens haar een veel subtieler cultureel omslagpunt achter de crash. Men was geschokt omdat de tulpenmanie brak met traditionele waarden als het mogen vertrouwen op je contractpartij en op adviezen van kenners.R. Stammler, ‘Die Harlemer Tulpenhandel 1634-1637’, in: Deutsches Rechtsleben in alter und neuer Zeit, 1928; N. Posthumus, ‘The Tulipmania in Holland in the Years 1636 and 1637’, Journal of Economic and Business History 1929, p. 443-449; E. Krelage, Bloemenspeculatie in Nederland. De Tulpomanie van 1636-’37 en de Hyacintenhandel 1720-’36, Amsterdam 1942; N. Schama, The Embarrassment of Riches – An Interpretation of Dutch Culture in the Golden Age, New York 1987, p. 351-371; J. Israel, The Dutch Republic. Its Rise, Greatness and Fall, 1477-1806, Oxford 1995, p. 533; J. de Vries & A. van de Woude, The First Modern Economy. Success, Failure, and Perseverance of the Dutch Economy, 1500-1815, Cambridge 1997, p. 150-151; A. Pavord, The Tulip, Londen 1999, p. 169-177; M. Dash, Tulipomania, New York 2001, p. 211-227; M. Prak, The Dutch Republic in the Seventeenth Century: The Golden Age, Cambridge 2005, p. 87-89; A. Goldgar, Tulipmania, Money, Honor and Knowledge in the Dutch Golden Age, Oxford 2007.
De tulp, afkomstig uit Turkije, is tot de jaren dertig van de zeventiende eeuw een schaarse bloem. Er zijn heren botanisten, die de tulp voor hun persoonlijk genot kweken, en een klein aantal beroepsmatige kwekers, die dat doen voor hun vaak edele klanten. Maar een nieuwe generatie kwekers verandert de handel in tulpenbollen radicaal. Deze floristen bieden een veel bredere variëteit van tulpenbollen aan, en vaak helemaal niet zo duur. Was de tulpenhandel tot dan toe beperkt tot de zomerperiode, wanneer de bollen na de bloei worden gerooid, vanaf 1634 gaat de handel het hele jaar door. Er ontstaat dan een brede consumentenvraag naar tulpenbollen.
In 1636 komt de verkoop van tulpenbollen op gang in verschillende herbergen. Het nuttige kan men daar met het aangename verenigen. Er worden collegies of comparities gevormd, verenigingen met een informele rangorde. De grootste kenners van tulpenbollen hebben zitting in het bestuur. De simpelste verkoopmethode in de herberg is die van een ‘Hollandse veiling’, waarop de verkoper begint met het vragen van een hoge prijs, die hij verlaagt tot er een bod wordt uitgebracht. Maar in de herbergen ontstaan ook heel aparte vormen om tulpen te verkopen, die bol staan van de rituelen. De eerste is een variant op de Hollandse veiling. Iedereen loopt er rond met een houten bord, waar men op schrijft wat men zoal te bieden heeft. De verkoper schrijft op zijn bord behalve zijn vraagprijs ook het bedrag dat hij aan de hoogste bieder zal betalen als treckgelt, ongeacht of hij dat bod zal accepteren. Bij een andere ‘heel aparte’ verkoopmethode gaat het juist om individuele onderhandelingen. Als partijen onderling belangstelling tonen om een transactie te sluiten, komt er een seghsman bij om hen te helpen tot een redelijke prijs te komen. De seghsman tekent een overeengekomen prijs aan op de borden van koper en verkoper, en hij kondigt die ook publiekelijk aan. Men kan later nog wel van de transactie af, gewoon door die aantekening weg te vegen, maar, om zijn eer te bewaren, wel tegen betaling van een bedrag aan rouwkoop. Elke transactie is trouwens pas rond nadat de koper op het eind van de avond aan de verkoper wijnkoop heeft betaald.
De rituelen in de herbergen maakten van de tulpenhandel een ‘parodie op de beurshandel’.Schama, p. 359. Een parodie voor mensen die het zich niet konden veroorloven om op de beurs aandelen te kopen.
De collegie kan regels opstellen voor de verkoop in de herberg. Een gekozen secretaris houdt de transacties bij (fragment van Floraes Mallewagen)
De tulpenhandel was natuurlijk niet tot herbergen beperkt. Daarbuiten zijn er twee soorten contracten: koper en verkoper van de bollen schrijven zelf een simpele coopcedulle uit of ze laten een notaris het contract opstellen, met allerlei voorwaarden. Dat laatste gebeurt vooral wanneer de bollen nog in de grond zitten, zodat levering en betaling worden uitgesteld. Maar ook andere branchepraktijken komen op die partijen zekerheden bieden en conflicten voorkomen. Kopers eisen van verkopers financiële zekerheid dat de te leveren bollen inderdaad de juiste zullen zijn, of überhaupt geleverd zullen worden. Ook beschermen ze zich door de bollen vóór de levering nog te willen zien wanneer ze in bloei staan en door de voorwaarde te stellen dat ze bij het rooien aanwezig zullen zijn. Het wordt zelfs een branchegebruik dat iemand die een bepaalde variëteit heeft gekocht wat de bol later niet blijkt te zijn, niet verplicht is die bol later in ontvangst te nemen. Verkopers krijgen van hun kant de zekerheid van borgen namens de koper, dat ze inderdaad betaald zullen worden. Ten slotte, er bestond ook makelaerdi in tulpen.
Een deel van de tulpenhandel ontaardt eind 1636 in windhandel, een papieren gokspel. Feitelijke levering van de bollen wordt niet meer verwacht, zowel door koper als verkoper. Het lijkt op de situatie bij de Amsterdamse beurs, waar het al vanaf 1612 verboden was om niet-bestaande aandelen te verkopen, dat wil zeggen aandelen die niet op de eigen naam geregistreerd staan. Zulke contracten zijn niet alleen nietig, maar zo’n verkoper ontvangt een stevige boete.L. Bertram, De bakermat van de beurs, Amsterdam 2011, p. 63. Alle andere speculatieve investeringen op de aandelenbeurs – en dat zijn er nogal wat – zijn daarentegen volledig toegestaan. De juridische benadering van dit soort contracten is in de jaren 1630 nog niet uitgekristalliseerd; niet in de tulpenhandel, noch daarbuiten.
Beurs van Amsterdam
Het zijn in de zeventiende eeuw vooral de gilden die de sociale en economische orde in de steden handhaven. Ze hebben het alleenrecht op de handel in hun branche, daartoe gemachtigd door het stadsbestuur. Gilden leggen hun leden werkmethoden en vormen van kwaliteitscontrole op, soms ook vaste prijzen. Ze beschermen tot op zekere hoogte ook de consument, namelijk tegen bedrog en klunzig werk van een lid dat zijn vak niet goed verstaat. Het handhaven van al die regels en het behandelen van consumentenklachten komt vooral neer op de vinders of oudermannen, de bestuurders van de gilde. Hun benoeming behoeft de goedkeuring van het stadsbestuur. Dat geldt ook voor de reglementen van de gilde.Over de gilden: J. van Houtte, Economische en Sociale Geschiedenis van de Lage landen, Antwerpen 1964, p. 97-100; J. de Monté ver Loren, Hoofdlijnen uit de ontwikkeling der rechterlijke organisatie in de Noordelijke Nederlanden tot de Bataafse omwenteling, Deventer 2000, p. 210-214; Prak, p. 104-105; M. Prak & J. Luiten van Zanten, Nederland en het poldermodel. Sociaal-economische geschiedenis van Nederland, 1000-2000, Amsterdam 2013, p. 145-147.
Producten die overeenkomstig de normen van de gilde zijn gemaakt, worden voorzien van kleine loden garantiezegels
De tulpenbranche was een van de weinige branches zonder gilde, waarmee ze in feite ongeregeld was. Dat zal er vast toe hebben bijgedragen dat de crisis op de tulpenmarkt in veel steden zo veel onrust veroorzaakte. Vooral in Haarlem, het centrum van de tulpenhandel.
Begin februari kelderen de prijzen voor tulpenbollen, voor velen onverwacht. Er volgt een maand van onzekerheid. De rechtbanken weigeren tulpenzaken in behandeling te nemen. Het zouden spelcontracten zijn, waarvan men de nakoming traditioneel niet bij de rechter kan afdwingen. Spelcontracten kenmerken zich door een onzekere uitkomst – zijn afhankelijk van het lot in je leven (vandaar: loterijen). Ze zijn Romeinsrechtelijk verboden vanwege het hoge risico van misbruik. In de woorden van de Romeinse historicus Tacitus: ‘Een gokker is geneigd om eerst te bedriegen en om later ook nog eens de uitkomst te betwisten.’ Een gokschuld is een ereschuld, niet meer dan dat.
Eind februari vergaderen delegaties van de floristen uit de verschillende steden in Amsterdam over de vraag hoe om te gaan met de nieuwe situatie ‘en met de schade en de ondergang, die enkele nieuwkomers op de markt samen hadden kunnen verwachten (!)’. Eerder die maand hebben enkele tientallen Utrechtse floristen drie van hen aangewezen om hen in Amsterdam te vertegenwoordigen, en laten dit bij de notaris vastleggen (zie hieronder). Dat zal misschien in andere steden ook zijn gebeurd.
Mandaat van Utrechtse floristen
De vergadering in Amsterdam eindigt met een tweeledige conclusie. Alle transacties die zijn afgesloten tot aan de vorige planttijd zijn zonder meer geldig; de transacties van daarna kunnen worden herroepen, maar alleen als de koper tien procent van de prijs betaalt als rouwkoop en de verkoper met die oplossing akkoord gaat. Deze brancheovereenkomst, die is opgesteld door een notaris, wordt door tien steden ondertekend. Daarmee heeft de tulpenhandel waarschijnlijk de wereldprimeur van zelfregulering op brancheniveau; dus op vrijwillige basis, niet als gilde.
De brancheafspraak sorteert weinig effect. Enkele eerzame kopers zijn daarna bereid om ergens tussen de één en vijf procent van de overeengekomen prijs te betalen. Maar de meeste kopers laten de zaak op zijn beloop. Later, na het rooien van de bollen, weigeren ze brutaalweg om de bollen in ontvangst te nemen of er ook maar iets voor te betalen: ‘Ik zal net zo handelen als een ander.’ Hun grote aantal maakt het voor kopers makkelijker om tegen verkopers in opstand te komen. Gedupeerde kopers die samen hun krachten bundelen, het klinkt zo modern.
De onrust in Haarlem houdt aan. De bestuurders zetten daarom een concrete stap: pamfletten over de tulpenhandel, die voor enkele stuivers te koop waren, en satirische prenten en liedjes zijn per 1 april verboden. Het wachten is verder op het standpunt van de Staten van Holland. Later die maand nemen de Staten, overeenkomstig het advies van het Hof van Holland, een resolutie aan die bestaat uit enkele maatregelen en een beleefd verzoek. Ten eerste machtigen de Staten de tulpenkwekers om, na de in gebreke gebleven kopers te hebben aangemaand, de bollen voor zichzelf te houden of aan anderen te verkopen. De schade die ze daardoor lijden mogen ze later verhalen op de eerste kopers, ingeval nog zal worden vastgesteld dat tulpencontracten inderdaad geldig zijn. Wat een geweldig idee dat we de bollen zelf mogen houden, zullen de floristen hebben gedacht. De Staten beslissen ten tweede dat alle verdere tulpencontracten zullen worden opgeschort en onbeslist blijven.
Hof en Staten zwijgen daarmee over de principiële vraag of tulpencontracten wel of niet geldig zijn. De reden daarvan weten we niet, maar de heersende rechtsonzekerheid zal vast hebben meegewogen. Er zijn namelijk op dit soort transacties drie rechtsbronnen van toepassing, die onderling spanning opleveren. Ten eerste het Romeinse recht, dat toen in de Republiek nog steeds dominant was. Het Romeinse recht wordt in heel Europa bij het toepassen nogal eens vermengd met een tweede bron: het lokale recht, vaak van middeleeuwse oorsprong. Welnu, het nakomen van contractuele verplichtingen was traditioneel een Nederlandse deugd; oneerlijke handel zelfs een zakelijke hoofdzonde.Schama, p. 336-337. Een derde bron bestaat uit de nieuwe rechtsbeginselen die in heel Europa worden ingebracht door humanisten, voor wie de mens en zijn ontplooiing centraal staan. Vandaar bijvoorbeeld dat de humanisten het nieuwe beginsel van de contractvrijheid zo sterk omarmen.
Staten en Hof van Holland wilden in dit spanningsveld tussen de drie rechtsbronnen blijkbaar geen partij kiezen. De opvatting van de rechtbanken dat tulpentransacties Romeinsrechtelijk verboden kansspelen zijn, deelden ze in elk geval niet.
Staten en Hof van Holland beperken zich niet tot het zelf nemen van maatregelen. Ze doen ook een oproep aan de steden om te proberen hun inwoners zo ver te krijgen dat ze hun geschillen op minnelijke wijze schikken. Dat is niet zo gek, want juist de steden zijn in de Republiek de machtigste bestuurslaag, niet de provincies noch de Staten-Generaal. Economische problemen werden in de politiek veelal van onderaf vanuit de steden geagendeerd. Daarover wordt dan voortdurend onderling overleg gevoerd tussen de steden, de provincies en de Staten-Generaal. Men probeert de interne verschillen door discussie, bemiddeling en het sluiten van compromissen te overbruggen. De overheid treedt structurerend op, maar laat vooral veel ruimte aan het initiatief van particulieren en instellingen. De politieke cultuur in de Republiek vertoont zo al kenmerken van het hedendaagse poldermodel, waarin consultatie en dialoog centraal staan.Zie over het voortdurende overleg tussen de overheidsinstellingen: J. Lendering, Polderdenken. De wortels van onze overlegcultuur, Amsterdam 2005, p. 81/82. Zie over de ruimte die nieuwe instellingen als de Amsterdamse beurs en de Amsterdamse wisselbank van de overheid kregen: Prak & Luiten van Zanten, p. 134/135. Het gedachtegoed van het poldermodel dateert al van een eeuw eerder: H. Pleij, Erasmus en het poldermodel, Amsterdam 2005, p. 46-51. De voorzichtige opstelling van Hof en Staten van Holland bij het afwikkelen van de tulpenmanie is daar een goed voorbeeld van.
Vergaderzaal van de Staten-Generaal (Ridderzaal)
Haarlem is niet blij met de resolutie van de Staten van Holland. Het had eerder bij het Hof van Holland gelobbyd om de Staten te adviseren alle tulpencontracten sinds de vorige planttijd te annuleren.Zie daarover zaak 1: Wie zijn billen brandt … bij April 1637 in mijn volgende artikel over de tulpenmanie. Om van de resolutie van de Staten toch maar het beste te maken, stelt Haarlem per 1 mei een moratorium in op tulpengeschillen bij de rechtbank. Deurwaarders mogen geen dagvaardingen voor rechtszaken meer uitbrengen en notarissen geen insinuaties meer opstellen om met een rechtszaak te dreigen.
Vergaderzaal van de Staten van Holland (zaal van de huidige Eerste Kamer)
Het moratorium geldt alleen voor de gewone Haarlemse (schepen)rechtbank, niet voor de los daarvan staande Kleine Bank van Justitie. Daar is namelijk geen dagvaarding voor nodig. Dit vraagt om een kleine uitleg. Diverse Hollandse steden kennen sinds het begin van de zeventiende eeuw een Kleine Bank, misschien wel de eerste in hun soort in heel Europa. Haarlem is de tweede stad die zo’n Kleine Bank instelt, twee jaar na Amsterdam. Kleine zaken vertragen namelijk de behandeling van grote zaken, staat in het Haarlemse instellingsbesluit van 1613.C. ter Raa, De oorsprong van de kantonrechter over de Kleine Bank van Justitie in Amsterdam en Haarlem, Deventer 1970, p. 164-16. Over Haarlem: C. Vrijland, Gerecht in klein bestek – Het kantongerecht te Haarlem en zijn voorgangers, Haarlem 1974, p. 9-11. De Kleine Bank wordt bevoegd voor vorderingen tot een waarde van vijftig gulden, bijvoorbeeld jegens iemand die weigert te betalen voor geleverde goederen. Ook een vordering wegens het schaden van iemands eer of goede naam valt hieronder. Voor het affmaken van het geschil verwijst de Kleine Bank vaak door naar arbitrage door derden. Partijen krijgen zo de kans om alsnog, in hun eigen omgeving, tot een oplossing van het geschil te komen.
Ook tulpenzaken staan tot mei 1637 geregeld op de rol bij de Kleine Bank. Na het instellen van het moratorium neemt dit aantal alleen maar toe. Met als gevolg dat de Kleine Bank tot een standaardreactie vervalt: ‘Deze tulpenzaak moet maar wachten tot er iets wettelijk geregeld is of er op een andere manier een seeckere orde is gekomen.’ In de zomer van 1637 geven de rechters het op: ‘Wat moeten we aan met al die tulpengeschillen? We hebben geen tijd meer over voor onze andere zaken.’ De Kleine Bank weigert tulpenzaken nog verder te behandelen.
Er volgt weer een tijd van onzekerheid. Men kan in Haarlem met een tulpengeschil behalve bij de rechtbank nu ook niet meer bij de Kleine Bank terecht. Maar in januari installeert de rechtbank vijf prominente Haarlemmers, allen niet betrokken bij de tulpenhandel, om hun werk en dat van de Kleine Bank over te nemen. De bestuurders geven deze Commissarissen van den blomhandel enkele bevoegdheden en instructies mee. De Commissarissen mogen partijen horen en zo mogelijk tot een compromis brengen. Daartoe houden ze elke woensdag en zaterdag zitting in het stadhuis, minstens met zijn drieën. Een gedaagde partij is verplicht te verschijnen. De secretaris houdt de blomrolle bij, het register van de uitspraken.
De Commissarissen proberen eerst nog de kopers ervan te overtuigen de volle som te betalen, maar dat lukt niet echt. Daarom verzoeken ze de bestuurders van Haarlem om de overeenkomsten te mogen afmaken op 3.5 procent van de prijs. De bestuurders gaan daar in mei graag mee akkoord. Zij overwegen dat de Commissarissen al sinds januari geresolveert syn uytspraeken te doen. Dit moet u niet verkeerd lezen. De Commissarissen zijn alleen bevoegd hun oordeel te geven over een hun voorgelegde zaak. Met voortaan dus ‘3.5 procent’ als een instructie voor dat oordeel. De uitspraak zelf is pas bindend als partijen het daarmee eens zijn: hetzij door de Commissarissen vooraf de vrije hand te geven, hetzij door achteraf met hun uitspraak in te stemmen. Beide vormen waren al eeuwenlang algemeen gebruik bij arbiters en vredemakers, op individuele basis – dus niet op brancheniveau. De Haarlemse tulpenhandel heeft zo waarschijnlijk de wereldprimeur van de eerste branchegeschillencommissie ooit, van buiten de rechterlijke macht.
De Commissarissen nemen de rechters van de Kleine Bank veel werk uit handen. Maar niet iedereen legt zich bij hun uitspraak neer. Soms betwist men die later bij de Kleine Bank. Dat levert weinig op. De Kleine Bank is het meestal met de Commissarissen eens. Het vuur van de tulpenmanie wordt zo langzaamaan gedoofd.
Helaas is de blomrolle verloren gegaan. Maar één uitspraak van de Haarlemse tulpencommissarissen is wel bewaard gebleven. Dat komt omdat er later in een gerechtelijke uitspraak naar is verwezen.Zie daarover zaak 2: Een verhaal van twee steden in het volgende artikel.
Het Nederlandse kansspelbeleid is binnenkort helemaal bij de tijd. De Wet online gokken is bij de Eerste Kamer in behandeling.Wijziging van de Wet op de kansspelen, de Wet op de kansspelbelasting en enkele andere wetten in verband met het organiseren van kansspelen op afstand, Kamerstukken II 2016/17, 33996, 72 (brief 13 december 2016) en Kamerstukken I 2016/17, 33996, B (Voorlopig verslag). In maart 2011 publiceerde de Europese Commissie haar Groenboek, Online gokken op de interne markt (COM(2011)128 def). Daar is nog geen vervolg aan gegeven. Straks zijn alle kansspelen vergunningplichtig, maar wel in principe toegestaan. Eerder al werd één vorm van kansspelen wettelijk geheel verboden. Dat zijn de piramidespelen, waarbij iemand die laat instapt geen enkele kans maakt om te winnen. De tulpenmanie vertoont op zijn hoogtepunt trekken van een piramidespel. De eigendomsbewijzen gaan steeds sneller van hand tot hand. Op het eind had men geen schijn van kans meer op het maken van enige winst. Maar, zoals we zagen, de juridische benadering van speculatieve transacties was in de tijd van de tulpenmanie nog niet uitgekristalliseerd.
Er bestond in de Provincie Holland al wel kopersbescherming meer algemeen. Zo worden onduidelijke contractuele bedingen eerder tegen de verkoper uitgelegd dan tegen de koper. En als een verkoper iets heeft gezegd dat achteraf onwaar blijkt of zijn goederen misleidend heeft aangeprezen, dan mag de koper zijn geld terugvorderen voor zover hij daardoor te veel heeft betaald.H. de Groot, Inleidinge tot de Hollandsche Rechtsgeleerdheid, met aanteekeningen van S.J. Fockema Andreae, III. 15 Van Koops naekoming, Gouda 1910, par. 9. Er wordt daarbij geen verschil gemaakt tussen zakelijke en particuliere kopers. Het consumentenrecht was nog niet uitgevonden. Soms beriepen tulpenkopers en hun borgen zich achteraf op onwetendheid: ‘We wisten eigenlijk niks van de bloemen, of van de waarde daarvan.’ Onwetendheid van de koper lijkt voor de rechter in de Gouden Eeuw geen excuus om niet voor de tulpenbollen te hoeven betalen. Omgekeerd, zo wordt beweerd, moet een vakman instaan voor zijn product: professio artis oblige, wie ook de koper is. Verkoopt men iets met een verborgen gebrek, dan mag je achteraf niet stellen dat gebrek niet te kennen. Maar als rechtsbeginsel was dit toen nog niet algemeen aanvaard.N. de Bruijn, ‘Professio artis obligat. Enkele opmerkingen over de omvang van de aansprakelijkheid van de verkoper voor gebrekkige zaken bij consumentenkoop’, in: Historische Wortels van het Recht, Nijmegen 2014, p. 27-39. Of er bij een tulpenzaak ooit een beroep op is gedaan, is mij (nog) niet bekend. In beide gevallen van onwetendheid werd het niet goed nakomen van het contract beschouwd als het beschamen van eer en vertrouwen.
Hugo de Groot bracht in 1632 als eerste het Hollandse recht in kaart